Leve het notitieboekje

Schrijven Dank papieren notitieboekjes en pennen niet af, stelt Christiaan Weijts. Juist met de opmars van ChatGPT groeit hun belang.


Foto ANP, handschrift Christiaan Weijts

Nu het leven zich langzaam weer naar buiten verplaatst, draag ik altijd twee platte objecten bij me in de binnenzakken van mijn jas. Links mijn telefoon, rechts een notitieboekje.

Ik zou vaker naar rechts willen grijpen, en minder vaak naar links. Maar de geest is zwak. Die laat zich maar wat graag afleiden. Terwijl ik weet dat ik als ik met de hand schrijf altijd helderder denk en formuleer. Daar bestaan allerlei theorieën over, waarover straks. Eerst moeten we stilstaan bij een aantal paradoxen van onze tijd.

Vlak bij de NRC-redactie, op de hoek van de Nes en de Langebrugsteeg, pronkt achter een etalageraam een molen met dure notitieboeken in alle kleuren van de regenboog. Tweehonderd stappen verderop: een Moleskine Store. Tweehonderd stappen in de andere richting: een cadeauwinkel vol houten, hervulbare notitieboeken. Zo wemelt het in elke grote stad van de Moleskines, Leuchtturms, Rhodia’s, Legami’s en Blackwings. Maar zie je er ooit iemand in schrijven?

Oké, laatst, één keer. Al was dat helemaal in het Franse Mulhouse. Na een journalistieke klus was ik er een volle dag gestrand wegens stakingen. In het Elzasstadje was de lente alvast begonnen. Het was een perfect decor voor een volle schrijfdag. Het was er namelijk adembenemend saai.

De dag ervoor had ik al een geschikt koffietentje gespot en berekend dat hier ochtendzon zou zijn. Ik verheugde me er buitensporig op. Het was half tien toen ik er plaatsnam. De zon scheen precies zoals gecalculeerd. Meteen nadat ik mijn notitieboekje en vulpen op het formicatafeltje had uitgestald, zag ik hem. Een jongeman, in de twintig, slordige bos krullen, driftig rokend en al even driftig met zijn pen in de weer in een A5-formaat notitieboek, zwart, precies hetzelfde als het mijne.

Altijd als me dit overkomt, prevel ik in mezelf een zin van Cees Nooteboom, die in een drukke Spaanse herberg ook zo’n medeschrijver opmerkt: „Onze blikken vermijden elkaar, zoals van honden die weten dat ze dezelfde ziekte hebben.” (De omweg naar Santiago, 1992).

Dat is de tweede paradox. Niemand schaamt zich om naast een andere telefoongebruiker zijn apparaat tevoorschijn te trekken, maar met pen en papier schrijven is naast iemand die datzelfde doet ineens hopeloos aanstellerig.

Voorgebakken chocoladeletters

Schrijfschaamte. Is dat waarom je notitieboekjes alleen in etalages aantreft? Gebruiken we ze alleen discreet binnenshuis?

Eén ding weet ik wel. Als iemand hier een zieke hond is, dan is het juist die smartphoneverslaafde. Mij hoef je niet meer te vertellen waarom schrijven met de hand juist de mentale gezondheid stimuleert.

De onderzoeken zijn bekend. Nota bene De Telegraaf, krant van de voorgebakken chocoladeletters, pleitte onlangs in het hoofdredactionele commentaar voor het verplichten van schrijven met de hand in het basisonderwijs.

Elders in die krant pleitte hersenprofessor Erik Scherder (VU) voor het vervangen van laptops door schrijfblokken, waarmee je je hersenen „echt aan het werk zet”. Handmatig vormen van de letters activeert motorische en ruimtelijke breincircuits. Daarom onthouden studenten handgeschreven aantekeningen beter, blijkt uit meerdere onderzoeken.

Ook lezen van papier stimuleert het geheugen meer dan lezen van het scherm. Elke boekenlezer herkent dit. Je bladert terug om iets te zoeken en weet: het stond linksonder, of rechtsboven. De wetenschap hierachter is dat je na elke gelezen passage een korte verificatie doet (‘heb ik dit begrepen?’) en de plek in je hoofd opslaat, waardoor er een mentale routekaart ontstaat.

Op een bepaalde manier lijkt dit debat al achterhaald. Gaat het grote schrijfdilemma van de toekomst immers niet langer tussen typen en schrijven, maar tussen schrijven en voor je láten schrijven, door ChatGPT?

Zoals elke fundamentele vernieuwing roept dit schrijfalgoritme nu vooral twee reacties op. De een wil het met alle macht uitbannen, blokkeren, verbieden op scholen. De ander omarmt het met de gretigheid van elke moderniteitszeloot. Ik ken allebei die stemmen. De ene grijpt naar mijn linker-, de ander naar de rechterbinnenzak.

Stijve clichétaal, harkerig denken

Die verdeeldheid is misschien te danken aan wat wij onder taalvaardigheid zijn gaan verstaan. In de meeste kantoorberoepen is taal een middel om rapporten mee op te stellen en presentaties te houden. Het is de grondstof voor nota’s en andere ‘stukken’. Een werknemer bij een overheidsinstelling of commercieel bedrijf moet met een computer informatie kunnen verzamelen, knippen, rangschikken en presenteren in een heldere structuur.

In het schoolvak Nederlands maakt ‘begrijpend lezen’ 50 procent uit van het eindexamenvak. In feite programmeert dit leerlingen tot algoritmes die structuren leren ontleden middels ‘signaalwoorden’, en die matrix vervolgens leren toepassen op bijeengezamelde informatie die ze ‘in hun eigen woorden’ navertellen in een Word-document. Dat is nagenoeg exact wat ChatGPT heeft leren doen. De vrees dat robots ons schrijfwerk overnemen komt doordat mensen zijn gaan schrijven als robots.

Microsoft Outlook trakteerde e-mailgebruikers jaren geleden al op slimme ‘voorgestelde antwoorden’. In plaats van zelf iets te formuleren, volstond je met één muisklik op ‘natuurlijk’, ‘ik ga het regelen’ of ‘ik kom erop terug’. Is dat erg? Moeten we in plaats hiervan deze woorden met vulpen op handgeschept papier schrijven en versturen per post? Dat niet, maar dit automatiseren zorgt wel voor een wildgroei aan stijve cliché-taal, die ook ons denken harkerig maakt.

George Orwell beschreef dat genadeloos in zijn essay Politics and the English language (1946). Gemakzuchtig schrijven leidde volgens hem tot gemakzuchtig denken. „Proza bestaat steeds minder uit woorden die omwille van hun betekenis zijn gekozen, en steeds meer uit zinnen die aan elkaar zijn geplakt als de delen van een geprefabriceerd kippenhok.”

Vooral politici bezondigen zich eraan, volgens Orwell: vage formuleringen, pasklaar, ogenschijnlijk deskundig jargon, versleten metaforen (‘in troebel water vissen’, ‘in de hand werken’). Inmiddels kan 90 procent van wat politici zeggen en schrijven als illustratie van Orwells bewering dienen. ‘Er zijn verbeteringen nodig op een aantal grote processen’, ‘in gesprek gaan met de samenleving’, ‘in de kaart spelen’. Het is een doodvermoeiende verbositeit, een wildgroei aan gebabbel in een en hetzelfde register.

Tekstrobots excelleren daarin. Ze vergaren razendsnel bestaande, voorgevormde frasen en rangschikken die naar de regels van de grammatica. Ze zijn de onvermoeibare timmermannen van talige kippenhokken. Als dit ons beeld is van taalvaardigheid, dan is kunstmatige intelligentie niets minder dan een verwoestende komeet die ons nadert.

De notitieboekjes van Joan Didion

Gelukkig gaat schrijven om veel meer. In een van haar iconische essays uit de jaren zestig onderzocht de legendarische Amerikaanse essayiste Joan Didion (1934-2021) waarom ze van jongs af aan al in notitieboekjes schrijft. Hoewel ze verwachtte hier later iets uit te kunnen gebruiken, bleek het in de praktijk vooral nuttig om zichzelf aan specifieke situaties te herinneren, zoals foto’s dat doen. „Zo voelde ik dat toen: hiermee komen we in de buurt van waar het bij een notitieboekje om draait.” In Why I write (1968) stelt ze dat die boekjes een gevoel van heelheid en coherentie geven, door een „goede verstandhouding’ te onderhouden met ons ‘vroegere zelf’.”

Bijna had ik een bod gedaan op een stapeltje van haar notitieboekjes. Afgelopen najaar werden er spullen geveild, waaronder dertien onbeschreven boekjes, in allerlei formaten, met een koordje samengebonden.

Uiteindelijk gingen ze weg voor 9.000 dollar. Wat zou de eigenaar ermee doen? Zijn het koffietafelboeken geworden, om te pochen tegenover de visite? Maar als ik ze bemachtigd had, had ik dan de onterende overmoed gehad om er ook maar één zin in te schrijven?

Het mooie van notitieboekjes is juist het achteloze, het schetsmatige dat je behoedt voor kramp, zodat je zonder pretentie invallen en observaties kunt vastleggen. Didion stelt: „Neem zo veel mogelijk in ogenschouw en schrijf het op, hou ik mezelf voor, en als er dan ooit een dag aanbreekt waarop de wereld zijn magie lijkt te hebben verloren, een dag waarop ik alleen nog maar werktuiglijk zit te doen wat er van me verwacht wordt, namelijk schrijven, op die waardeloze dag kan ik dan gewoon mijn boekje openslaan, en dan is het er allemaal weer, als een vergeten bankrekening mét rente.” (vertaling: Koos Mebius).

Het handmatig vormen van letters brengt je tot het soort concentratie dat elk fysiek handwerk geeft. En het dwingt je tot coherentie. Het notitieboekje is een convergerende lens die alle denkchaos bundelt in één brandpunt, één lijn van taal, één tekst waarin je, als in een steigerconstructie, opklimt naar een ruimer uitzicht. In Why I write zegt Didion: „Ik schrijf alleen maar om uit te vinden wat ik denk, waar ik naar kijk, wat ik zie en wat dat betekent.”

ChatGPT denkt niet, heeft geen innerlijk dat ervaart en kan daarom ook geen oorspronkelijke, eigen gedachtengang ontwikkelen, en heeft evenmin een brandend verlangen om de wereld te doorgronden. Het doorzoekt en combineert, en produceert iets wat alleen de oppervlakkige schijn van menselijkheid heeft.

Al het gereedschap om zelf te schrijven vormt een medicijnkastje tegen al die geestdodendheid en handmatig schrijven is hierin het krachtigste panacee.

Mijn zoon (13) leerde nog schrijven in verbonden schuinschrift. Mijn dochter (11) moest dat een paar jaar later inruilen voor ‘blokschrift’, vanuit de filosofie dat handschriften in de toekomst toch steeds minder belangrijk zijn. Zelfs deze Montessori-basisschool, met ‘schrijfdansen’ voor de kleuters en ‘zintuiglijk materiaal’ als heilige rekwisieten, zwichtte voor het ‘blokschrift’ van losse letters. Makkelijker aan te leren, naar het schijnt, en je staat meteen voorgesorteerd voor de digitale snelweg.

Een site met Montessoriwerkjes stelt zelfs: „Als Maria Montessori in deze tijd zou leven, zou zij misschien ook wel gekozen hebben voor blokschrift.” Maar het AD liet in februari dit jaar universitaire experts aan het woord die dit „een kleine ramp” noemen. Als je kinderen vóór hun tiende losse letters leert, kunnen ze die niet goed „plaatsen”, en vliegen ze „als pepernoten over het papier”.

Paard en wagen

Het gevaar is dat ik, pen- en papierdweper, overkom als iemand die actievoert voor de terugkeer van paard en wagen. Weg met het internet! Maar ik denk dat het meer een kwestie van noodzakelijke balans is. Het is zinloos en onnodig om AI-schrijfsoftware uit te bannen, maar als we ons bewust worden van dit eenzijdige beeld van ‘taalvaardigheid’, begrijpen we ook de noodzaak om die andere, verwaarloosde kant te versterken.

Maar hoe verslingerd ik ook ben aan notitieboekjes, ik zou niet graag willen zonder wonder Google Keep, de digitale memoblaadjes-app, doorzoekbaar. Opgevangen zinnetjes op straat, bij Didion nog willekeurig verstrooid over verschillende boekjes en pagina’s, zet ik hier keurig onder één label. Sommige zijn op zichzelf al haast een compleet verhaal. („Zo snel al? Met iemand die z’n dochter had kunnen zijn!”).

Mij gaat het om de wisselwerking tussen papier en digitaal, tussen mijn linker- en rechterjaszak, tussen al die verschillende media en hulpmiddelen, met voldoende suddertijd tussen de afzonderlijke fasen in, zodat het onbewuste de ruimte krijgt om zijn onverwachte zegje te doen.

In het schrijfonderwijs en de alledaagse praktijk zou de worsteling niet moeten gaan tussen het een of het ander, maar op zoek moeten zijn naar de juiste balans. In plaats van de hulpeloze oproepen om een rem op kunstmatige intelligentie kun je het ook toejuichen om meer energie te steken in de organische, menselijke kant, zodat die er gelijke tred mee houdt. Dat is een doorgaand gevecht, wat je niet wint door te doen alsof er maar één kamp is of hoort te zijn.

Er is niets mis met het aanklikken van ‘ik kom erop terug’, als je tegelijkertijd ook leert een persoonlijke felicitatie of condoleance te formuleren. Klik gerust op ‘yep, doe ik!’ maar benut de daardoor vrijgekomen tijd meteen aan een secuur verwoorde observatie, met pen en papier, buiten op straat. Zie je iemand hetzelfde doen, vermijd elkaars blikken dan niet, maar knik naar elkaar. Dat deed ik ook naar die jonge schrijfgenoot in Mulhouse. We waren niet ziek, we versterken juist onze mentale gezondheid.