N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Bij de ernstige crisis in Israël die het land kan doen afglijden naar de dictatuur, duikt vaak de vergelijking op met Polen en Hongarije. Net als in die landen, schreef Jan van der Putten bijvoorbeeld begin dit jaar in een opiniestuk in NRC, „moet ook in Israël justitie een aanhangsel van de politiek worden”. Maar Israël is als multiculturele en tot op het bot verdeelde staat wel wat anders dan deze overwegend katholieke landen.
Beter is de vergelijking met ‘le conflit des deux Frances’, het ideologische gevecht dat Frankrijk tot in de 20ste eeuw uitvocht: seculiere, progressieve en republikeinse Fransen streden met religieuzen, conservatieven en monarchisten om de identiteit van Frankrijk. Israëliërs weten niet beter of democraten en antidemocraten botsen over de vrije sabbat, karbonades en de dienstplicht. Met het hart op de tong maken ze elkaar in deze broederstrijd uit voor khomeinist, nazi en goj.
Iedereen kent het aloude risico op een burgeroorlog. Maar viel in Israël „nog nooit” zo vaak „het woord burgeroorlog”, zoals Van der Putten recenter schreef? Was de diepste kloof in Israël – die tussen democraten en antidemocraten – „nog nooit” zo zichtbaar? Zou er „nog nooit’ zo massaal gedemonstreerd zijn?
Dan vergeten we de heftige ‘Sabbatoorlogen’ uit de jaren vijftig, de massale demonstraties van Vrede Nu in de jaren tachtig en het indrukwekkende volksprotest na de moord op premier Yitzhak Rabin door een godsdienstige gemotiveerde schutter, in november 1995. Om maar te zwijgen van de demonstraties in 1999, toen 60.000 seculieren tegenover 600.000 vromen stonden die biddend demonstreerden tegen het Hooggerechtshof. „Ultra-orthodoxen dreigden met ‘oorlog’ bij blijvende bemoeienis van Hooggerechtshof”, opende Haaretz op 15 februari 1999 over de hele breedte. Leuzen als ‘Een vijand van de Joden’ (bedoeld werd de toenmalige Opperrechter) stonden tegenover ‘Democratie géén theocratie’. De angst voor een burgeroorlog was zo groot, dat president Ezer Weizman op bezoek ging bij de leider van het oriëntaalse Jodendom, rabbijn Ovadia Yosef – niet andersom!
Seculier en Joods?
De wortels van dit conflict zijn Europees. In Polen bestreden seculiere en orthodoxe Joden elkaar toen de bioscoop opkwam: steevast werden seculieren bij de uitgang opgewacht door schuimbekkende religieuzen. In het verlengde hiervan mogen we het Eerste Zionistische Congres in Bazel niet vergeten. Hier kreeg Theodor Herzl – de aartsvader van het zionisme die jaarlijks eind december trouw zijn kerstboom optuigde – het aan de stok met vrome Joden die met de Halacha schermden. En de toenmalige Franse opperrabbijn betoogde dat een Joodse staat niet tegelijkertijd seculier én religieus kon zijn.
Na de oprichting van Israël in 1948 wilden kersverse Israëliërs een ‘normaal’ land en zochten de grens tussen een Israël met ‘Joodse inhoud’ en een moderne seculiere staat. Israëls eerste premier, David Ben-Gurion dacht die gevonden te hebben. Ervan overtuigd dat het Israëlische vrome Jodendom van voorbijgaande aard is, verleende hij het handjevol vromen privileges opdat zij in een seculiere staat toch een Joods leven konden leiden. Met deze knieval – op termijn zou er een grondwet komen – legde hij een tijdbom.
Vijandig gezind
De huidige demonstranten willen dat ‘normale’ land: een democratie waarin ze Israëliër kunnen zijn zoals een Fransman Frans is. De belemmering hierbij vormt de politieke koehandel die Israël sinds 1948 kent, en die nu onder een vergrootglas ligt: seculiere politici zijn gevangenen van religieuzen. Dat zijn er nu honderdduizenden. Zij hebben steun van de messianistische kolonisten én van de oriëntaalse Joden – die als vluchtelingen uit Arabische landen in 1948 stem noch macht hadden.
In de ogen van deze vromen vergeten de ‘goddeloze’ demonstranten wat het is om Joods te zijn: de staat is niet voor niets gesticht in het ‘Heilige land’. Al decennia voelen zij zich ongemakkelijk bij de links-seculieren die nagenoeg de grootste bijdrage leveren aan de staatskas. Ze willen een verbod op vervoer op de sabbat, brood met Pasen en op de varkenshouderij. Ze zien de media en het Hooggerechtshof – hun vijandig gezind – als ‘antisemitische bolwerken’ en zijn de ‘antigodsdienstige opruiing’ beu. De oriëntaalse gemeenschap – qua omvang goed voor 11 van de 120 zetels in de Knesset – oordeelt dat ‘het goddeloze asjkenazische anti-Joodse Hof eropuit is om haar uit te roeien’.
De tijdbom
Het Israëlische Hooggerechtshof heeft veel macht, als combinatie van Raad van State en Eerste Kamer – die Israël niet kent. Nu vromen de meerderheid hebben in de coalitie ruiken ze hun kans. Ze willen een staat zonder dit ‘linkse bolwerk’ dat oordeelt tegen de uitbreiding van nederzettingen, een verbod op civiele huwelijken en censuur. Het wetsvoorstel van het zesde kabinet-Netanyahu wil inperking van de macht van het Hof ten gunste van het parlement, en controle op de benoeming van rechters. Als de wet wordt aangenomen kan het Hof deze terugwijzen. Zal de regering zich hierbij neerleggen, of barst dan de tijdbom van Ben-Gurion pas echt?
De seculiere Joden, die garnalen en inktvis niet versmaden en net als westerse landen een ‘normaal’ weekend willen en kunst zonder censuur, zijn de godsdienstige dwingelandij beu. Alsof hun leven ervan afhangt vechten ze voor de rechtsstaat. Ben-Gurion, die zou hebben geweten dat dit álles met de aloude broederstrijd en niets met het Roomse Polen en Hongarije te maken heeft, draait zich steeds vaker om in zijn graf.