Het dagboek van de ‘Vlaamse Sartre’, dat je na één bladzijde niet meer kan wegleggen

Recensie Boeken

Dagboeken De postuum uitgegeven dagboeken van de Vlaams-Joodse verzetsstrijder en filosoof Leopold Flam fonkelen door zijn openhartigheid over zichzelf. Hierin kan hij wedijveren met iemand als Etty Hillesum.

Leopold en Julia Flam met hun zoontje Plato Erasmus.
Leopold en Julia Flam met hun zoontje Plato Erasmus. Foto uit besproken boek

Heel af en toe gebeurt het dat je even een boek openslaat waarvan je niet heel veel verwacht, en na één bladzijde denkt: maar dit is bijzonder, ik wil het eigenlijk niet meer wegleggen. Het overkwam me bij Ik zal alles verdragen, een selectie uit de dagboeken en briefwisselingen van de Vlaamse hoogleraar filosofie Leopold Flam (1912-1995). Op die eerste bladzijde lezen we dat Flam, hij is dertien als hij zijn dagboek begint, verliefd is op een meisje dat Anna heet, dat zijn ouders bedelaars zijn, en dat hij woont in een kelder in Antwerpen. Een agent heeft zijn vader aangesproken en gezegd: ‘’t Is niet gezond om in een kelder te wonen. U moet nu een andere woning zoeken.’

In Nederland zullen weinig mensen hebben gehoord van Leopold Flam. In Vlaanderen is hij ook niet erg bekend, maar zijn dagboek is een succes. De Standaard zette het op de eerste plaats van beste non-fictie boeken en weekblad Knack noemde Flam ‘de Vlaamse Sartre’. Maar je hoeft dus geen Vlaming te zijn om geïntrigeerd te raken door zijn verhaal.

Dat verhaal is onwaarschijnlijk maar waargebeurd. Leopold Flam groeit op in een armoede die ook voor de jaren dertig van de vorige eeuw extreem kan worden genoemd. Zijn ouders zijn ongeletterde Joden die zijn gevlucht uit Lublin (toen Rusland, nu Polen). Een paspoort hebben ze niet, werk evenmin. Vijf van de zeven kinderen van het gezin overlijden op jonge leeftijd. Twee broertjes sterven ‘in zijn armen’ als hij vijf of zes is, schrijft Flam. Fatsoenlijk eten is er niet in de kleine bedompte ruimte waar ze wonen. En toch slaagt Leopold Flam, die erg van lezen houdt, erin examen te doen. Met veel moeite bemachtigt hij zelfs een studiebeurs waarmee hij een universitaire opleiding kan voltooien. En met nog meer moeite wordt hij leraar, eerst op een middelbare school, dan op de universiteit van Brussel, en uiteindelijk zelfs hoogleraar.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog is Leopold Flam actief in het verzet. Hij zoekt onderduikadressen voor Joodse kinderen en helpt bij het maken en verspreiden van verzetsbladen. Eerst belandt hij in de Dossinkazerne – een soort Westerbork – en later wordt hij gedeporteerd naar Buchenwald. Ook daar blijft hij schrijven. Flam schrijft zijn leven lang talloze schriften vol met zijn gedachten.

Kristien Hemmerechts

Dat de dagboeken nu zijn uitgegeven is te danken aan schrijfster Kristien Hemmerechts. Zij hoorde over het bestaan ervan tijdens de research voor haar laatste boek, een historische roman over Hubertina Aretz, die net als Flam in het Joodse verzet zat en samen met hem werd opgepakt. Ze plaatste een oproep op Facebook, vertelde ze in een interview met Knack. Daarop reageerden zestig mensen die hielpen de teksten van Flam te transcriberen. Dat was monnikenwerk, want Flam was productief. Uiteindelijk hadden ze twee miljoen woorden, waaruit Hemmerechts samen met taalkundige Guido Van Wambeke een selectie maakte van 140.000 woorden – goed voor een boek van ruim 460 pagina’s.

Anders dan je misschien zou verwachten zijn de aantekening van Flam over zijn oorlogservaringen niet de interessantste. Ze beslaan ook nog geen vijftig pagina’s. Wat maakt het boek dan wel zo interessant, naast dat onwaarschijnlijke verhaal? Dat speelt zeker een rol, want eerlijk is eerlijk, als dit een roman was geweest dan had die ook prima kunnen beginnen in die kelder. Vanaf dat moment wil je als lezer weten: hoe komt hij daar uit?

Wat verder intrigeert aan Leopold Flam is de totale meedogenloosheid waarmee hij schrijft over zijn gevoelsleven. Hij doet geen enkele poging een positief beeld te schetsen van zichzelf, zoals andere dagboekschrijvers nog wel eens doen. Wat openhartigheid betreft kan hij wedijveren met de Nederlandse dagboekschrijfster Etty Hillesum, ook Joods en van dezelfde generatie als Flam. En net als bij Hillesum kun je bij Flam vaak genieten van de taal die hij gebruikt.

Leopold vervloekt zijn ouders, die altijd ruzie maken en nooit geld hebben. ‘Hoe haat ik u, gij beesten, dat gij in een roes van geslachtsdrift mij voortgebracht hebt’, schrijft hij. ‘Beesten zijt gij, niets dan varkens, zwijnen!’ Hij is vaak depressief en eenzaam. Vrienden heeft hij niet. ‘Zou het niet goed zijn wanneer ik een revolver van 70 franc koop? Waarom zou ik niet sterven. Ja, ik wil het doen, ik wil het, ik wil het…’, schrijft hij op achttienjarige leeftijd. Maar Flam heeft ambities. Dat is ook een van de redenen dat hij voortdurend notities maakt. ‘Later zullen deze onder de titel verschijnen: ‘Dagboek van de grote denker Leopold Flam.’

Slecht huwelijk

En dan is er Julia Isbutsky, het meisje waarop hij uiteindelijk echt verliefd wordt. Ze heeft de minnaars voor het uitkiezen en lijkt onbereikbaar voor de jongen uit de kelder, maar Flam houdt vol. En dus wil je als lezer weten: krijgen ze elkaar? (Ja.) Maar al snel nadat ze zijn getrouwd maakt een andere vraag dat je verder wil lezen: hoe lang houdt de relatie stand? Want het is geen gelukkig huwelijk, hoewel Leopold en Julia nog een zoon krijgen (Plato Erasmus). De echtelieden staan elkaar voortdurend naar het leven. Flam klaagt dat hij er ’s nachts uit moet om de luiers te verschonen en dat Julia een puinhoop maakt van het huishouden. Bovendien vertrouwt ze hem niet en controleert ze hem voortdurend. ‘De huwelijksband is de verschrikkelijkste gebeurtenis in het leven van een denker. Hij heeft zichzelf een levend graf voorbereid’, verzucht hij op een dag. Verschillende keren vergelijkt hij zijn huwelijk met zijn gevangenschap tijdens de oorlog. ‘Ik was oprecht blij toen ik aangehouden werd’, schrijft hij bijvoorbeeld. ‘In de cel voelde ik mij eindelijk vrij.’ En: ‘Nu is het erger dan in Buchenwald.’

Toch zijn deze dagboeken meer dan het verhaal van een getroebleerd individu. Ze zijn ook een tijdsdocument. Flam ontstijgt regelmatig het particuliere, bijvoorbeeld in de vele passages waarin hij getuigt van het antisemitisme dat in België na de oorlog (net als in Nederland) nog welig tiert. Zo schrijft hij in 1954 over een lerares die had gezegd ‘dat het enige goede dat Hitler gedaan heeft, was zo veel mogelijk de Joden als ratten uit te roeien’.

Over de filosofie van Flam kom je als lezer gek genoeg niet zo veel te weten. Dat is niet per se een probleem. Maar toch één punt van kritiek: meer context was behulpzaam geweest, want zo bekend is Flam ook in Vlaanderen niet. Een inleiding ontbreekt. De samenstellers geven sporadisch wel een toelichting in de tekst, maar dat kan niet verhinderen dat je als lezer toch met vragen blijft zitten. Zo vertelt Flam dat hij tijdens de oorlog regelmatig naar concerten gaat en met de trein reist, terwijl dat voor Joden verboden was. Flam droeg geen Jodenster en had een identiteitskaart zonder stempel ‘Jood-Juif’ lezen we dan, zonder verdere verklaring. Maar hoe kwam hij daar aan?

Leopold Flam bleef schrijven tot zijn dood in 1995. Maar deze bloemlezing stopt vrij plotseling in 1957, ook zonder toelichting. Ik had best nog verder willen lezen.

Lees ook: Etty Hillesum kon niet anders dan aan haar overtuiging vasthouden