Als de historicus uitzoomt dan blijft er niet zo veel over van de mythe van Joop den Uyl

Recensie

Boeken

Parlementaire geschiedenis Linkse politici denken nog steeds met weemoed aan het kabinet van Den Uyl, toen de verbeelding aan de macht was. Maar klopt dat beeld wel?

Joop den Uyl in 1981
Joop den Uyl in 1981

Foto Vincent Mentzel

Nog even en de Partij van de Arbeid kan zich eindelijk weer eens opmaken voor een feestje. Op 11 mei volgend jaar zal het een halve eeuw geleden zijn dat het kabinet-Den Uyl, alom aangeduid als de meest linkse naoorlogse regering van Nederland, werd beëdigd. Onlangs blikte schrijver en theatermaker Johan Fretz – zelf pas stemgerechtigd nadat Pim Fortuyn in 2002 was vermoord – in de televisiedocumentaire What’s left vol weemoed terug op die tijd: de linkse jaren zeventig, toen spreiding van kennis, macht en inkomen centraal stond in de politiek.

Nog altijd staat de in 1987 overleden Joop den Uyl voor de idealistische, vooruitstrevende linkse politiek die tegenwoordig zo ver weg lijkt. Het kabinet Den Uyl, tóén gebeurde het toch allemaal, met zoals dat heette, de verbeelding aan de macht. „Waar visie, waar uitzicht ontbreekt, komt het volk om”, sprak Den Uyl vol begeestering in 1973 in zijn regeringsverklaring. Grote woorden, grote ambities, maar is er ook daadwerkelijk iets van terechtgekomen? Nee dus.

Het romantische verlangen naar de tijd van toen staat in schril contrast met de destijds bereikte resultaten. Van de vier gezichtsbepalende maatschappijhervormende voorstellen die het progressieve kabinet, dat regeerde met gedoogsteun van twee christelijke partijen, had beloofd bleef niet veel over. ‘In zijn doelstelling kennis, macht, inkomen en vermogen te spreiden was het kabinet weinig succesvol’, wordt droogjes opgemerkt in het nu verschenen monumentale boek Grote idealen, smalle marges, onder redactie van de parlementaire historici Carla van Baalen en Anne Bos.

Echt nieuw is die conclusie niet. De geschiedenis van het kabinet-Den Uyl is al vaker onder de loep genomen. Misschien zelfs wel te vaak. Steevast luidde dan de conclusie dat er heel wat verschil zat tussen beeld en werkelijkheid. De meerwaarde van het nieuwe boek, dat het tiende deel vormt van de wetenschappelijke reeks ‘Parlementaire Geschiedenis van Nederland na 1945’, is dat het kabinet-Den Uyl in het bredere perspectief van ‘de lange jaren zeventig’ wordt geplaatst. Dat verheldert veel. Den Uyls centrumlinkse kabinet werd voorafgegaan door het centrumrechtse kabinet van Barend Biesheuvel en opgevolgd door het centrumrechtse kabinet onder leiding van Dries van Agt en Hans Wiegel. Als die drie kabinetten, zoals de auteurs hebben gedaan, samen vanuit de onderzoekshelikopter worden beschouwd blijkt dat de verschillen helemaal niet zo groot zijn. Sterker nog, dan valt juist de continuïteit op.

Baanbrekende veranderingen

Het was trouwens Joop den Uyl zelf die al lang voordat hij als premier aantrad in 1970 in een baanbrekend opstel schreef dat de ‘marges’ van democratische politiek ‘smal’ waren. Om vervolgens te verduidelijken dat het juist de marges zijn die het verschil kunnen maken tussen de weg naar beneden of de weg naar omhoog. ‘Het verschil tussen uitzichtloosheid en perspectief, tussen hoop en wanhoop’, aldus Den Uyl. Zo bezien heeft hij gelijk gehad. Zijn kabinet wist de samenleving te beroeren, zowel in positieve als in negatieve zin. In elk geval leefde de politiek. Niet verwonderlijk: het strijden voor een rechtvaardiger maatschappij van Den Uyl klinkt immers heel anders dan het ‘ik-ben-ingehuurd-voor-het-oplossen-van-problemen’ van Mark Rutte. Of het ook tot baanbrekende veranderingen leidt is een andere zaak.

De geschiedenis indelen in afgebakende tijdvakken, zoals nu in dit boek gebeurt, blijft altijd een hachelijke zaak. Deels zullen pragmatische redenen een rol hebben gespeeld om drie kabinetten samen te voegen. De serie Parlementaire Geschiedenis, onder auspiciën van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van wat toen nog de Universiteit van Nijmegen heette, begon in 1977 met een beschrijving in kloeke, soms uit meerdere banden bestaande delen per kabinet. Toen zat er dertig jaar tussen tijdstip van publicatie en kabinet; met het nu verschenen tiende deel dat begint bij het kabinet Biesheuvel in 1971 is het tijdsverschil opgelopen tot ruim 50 jaar. Om nog enigszins voeling te houden met het geïnteresseerde publiek is de nu ingezette demarrage daarom wel op zijn plaats. Dat er tegelijk met het boek een aanvullende website is gelanceerd geeft het geheel een eigentijdser aanzien.

Middenschool

Het beschrijven van een langere periode dan alleen de zittingsduur van een kabinet doet meer recht aan de aandacht voor de ontwikkeling van het beleid. Niet voor niets is een bekend gezegde in de wereld van de ambtenarij dat het aantreden van een nieuwe minister slechts ‘een incident’ is in het bestaan van het ministerie. Beleid is langdurig en de problemen zijn hardnekkig, laat het boek op tal van punten zien. De problemen rondom de intensieve veehouderij? Het werd al in 1972 een thema. De onevenwichtige groei van vermogen? Al in 1968 werd erover gediscussieerd binnen de Sociaal-Economische Raad.

Een langer tijdvak beschouwen kan tevens mythevorming tegengaan. Recentelijk werd na het overlijden van oud-minister van Onderwijs Arie Pais (VVD) gerefereerd aan het omstreden idee van de Middenschool dat hij begin jaren tachtig zou hebben beëindigd. De Middenschool staat in de overlevering bekend als een typisch product van het kabinet-Den Uyl. Een ‘socialistisch spuitje’, schreef De Telegraaf in 1973. Dan is het toch leerzaam om te lezen dat de Middenschool al in 1971 door het centrumrechtse kabinet Biesheuvel in de onderwijsbegroting werd aangekondigd.

Dat er ondanks de omvang van het boek onderwerpen onbenoemd blijven erkennen de auteurs in hun inleiding. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat migratie bijna geheel als politiek thema ontbreekt. Maar dat zegt meer over die tijd: het wás destijds ook nog geen thema.

Grote idealen, smalle marges is als gevolg van het onderwerp niet een boek om direct van kaft tot kaft tot lezen. Maar dat neemt niet weg dat het een zeer toegankelijk, haast in journalistieke stijl geschreven wetenschappelijk werk is. De heldere hoofdstukindeling en het notenapparaat van bijna 200 pagina’s zijn zeer behulpzaam bij het zoeken van onderwerpen en hun context. Al deze elementen maken dat het jongste deel van de serie Parlementaire Geschiedenis als voorbeeld kan dienen voor veel wetenschappelijke publicaties.