De verhalen van Hedda Martens zijn knap maar stemmen ook kregelig

Recensie

Boeken

Hedda Martens Gemis en (het zoeken naar) houvast zijn de grote thema’s in de nieuwe verhalenbundel van Hedda Martens. Het beste zijn de verhalen met een onvermoede wending – maar vaak ontbreekt die.

Foto ViewStock
Foto ViewStock

Wat valt er veel te missen, bij Hedda Martens. In haar nieuwe verhalenbundel Bij wijze van leven biedt zij in negenenzestig verhalen een inkijk in evenzovele levens – en dat in krap tweehonderd pagina’s. Het draait om wat node gemist kan worden, en wat niet. Een verhaal als ‘Huwelijk’ begint zo: ‘Hoe weinig er ook mag omgaan in dat hoofd van hem, zijn vrouw blijft er de hele dag naar vragen: of hij goed heeft geslapen, of zijn overhemd schoon is, of de koffie hem smaakt.’

Aha, denk je, een bom die op barsten staat. Maar op de volgende bladzijde blijkt dat de zintuigen van de man achteruitgaan en dat het juist een prettig houvast biedt, die eeuwige bemoeienis van zijn vrouw. Ook zonder goed te horen weet hij wat ze zegt, en kan hij antwoord geven. Net zoals hij haar mond, rood gestift met altijd dezelfde kleur lippenstift, ondanks zijn slechte zicht nog weet te vinden voor een kus. Lang leve de voorspelbaarheid.

Glinsterend glaswerk

Gemis en (het zoeken naar) houvast zijn de grote thema’s in de bundel. Wat nemen mensen waar, wat slaan ze op, hoe moeilijk is verandering, verlies en rouw. Martens, een pseudoniem van Henriette Plantenga (1947), blinkt al sinds haar debuut in 1982 uit in trefzekere verwoordingen en elegante opsommingen. ‘Dit nu al te missen, deze zomerse dag die nog lang niet voorbij is’, heet het in ‘Voorbij’. Wat maakt de dag? Alles. De gouden straal uit de theepot in de zon op het terras in de tuin. Verend gras onder de voeten. Damp in de lucht. Het is het opmerken allemaal waard. De hoofdpersoon wil de tijd liefst stilzetten, maar dat gaat niet. Voor ze het weet is er sprake van ‘glinsterend glaswerk’ in plaats van theekopjes, geen koekjes meer maar kaas op een plank, ‘nevels over de wei in de verte’, het bezoek dat zich opmaakt voor vertrek. Bijna klaar.

Het is zowel secuur als onbestemd. De verhalen gaan aldoor over een ‘hij’ of een ‘zij’ die iets voelt, vindt, denkt of, in geringere mate, onderneemt. Er worden wel dingen meegemaakt en doorstaan, maar er komen nauwelijks verdere verwikkelingen van. Er zijn geen dialogen, er is geen conflict, het gaat om de binnenwereld. Het is knap, maar het stemt, zeker als je de verhalen achter elkaar leest, ook kregelig. De verhalen vervloeien, je raakt de draad kwijt: heb je dit nu al wel of nog niet gelezen? Fraai gezien en geformuleerd is het zeker, aldoor, maar beklijven doet het niet.

Niet ophouden met huilen

Het beste in Bij wijze van leven zijn de verhalen waarin de zaken wat meer op scherp worden gezet en vooral gehouden, verhalen waarin een onvermoede wending zit. Iemand kan niet meer ophouden met huilen, de tranen stromen maar door, wat een lot, totdat het huilen stopt. Eindelijk verlost en bevrijd, of niet? Haast meteen verlangt hij er innig naar weer in tranen uit te kunnen barsten.

In een verhaal dat ‘Gelijk’ heet, betoogt iemand hoe ontiegelijk weinig het haar kan schelen om gelijk te hebben. Dat verhaal eindigt met een bezoek aan haar broer. Ze bepleit haar gelijk inzake gelijk hebben. Maar even later trekt ze zijn voordeur ferm voorgoed achter zich dicht. Want hij was een andere mening toegedaan.