Code goed bestuur is toe aan reparatie

Essay | Goed bestuur Een code voor goed bestuur borgde de positie van grootbedrijven in de samenleving. Maar dit systeem van zelfregulering is aan erosie onderhevig.


Illustratie Dewi van der Meulen

Wat nou als Nederlandse multinationals steeds meer op Amerikaanse gaan lijken, met bedrijven die vooral sturen op winst? Met een duidelijke afkeer van ondernemingsraden, vakbonden en andere vormen van inspraak? En met als tegengewicht een strenge overheid, die er niet voor terugdeinst bestuurders achter de tralies te laten verdwijnen als die over de schreef gaan? Is dat een goed idee?

De toekomst van hoe bedrijven in Nederland bestuurd en gereguleerd worden, is in een notendop wat op het spel staat in het debat dat nu woedt rond de zogenoemde Nederlandse Corporate Governance Code, de code voor goed bestuur of corporate governance van Nederlandse multinationals. Vlak voor de jaarwisseling verscheen de vernieuwde code. Maar nog amper van kracht staat de toekomst ervan nu al op de helling.

Het boven geschetste beeld van harde bestuurders en dito overheid is dat van het Angelsaksische vrijemarktdenken, uitgedacht in het midden van de vorige eeuw door econoom en Nobelprijswinnaar Milton Friedman. Bedrijven mikken op winstmaximalisatie, stelde Friedman. Dat is hun enige bestaansrecht. Poortwachters vervolgens zijn de aandeelhouders. Gaan bedrijven in de jacht op winst te ver, dan treedt de overheid op. In de VS vormen de vrije markt en de overheid op die manier twee machtsblokken, die elkaar in evenwicht houden.

Nederland kent vis-a-vis dit Angelsaksische model het zogenoemde Rijnlandse model, ook wel stakeholders-model genoemd. Van oudsher bestaat in Nederland een cultuur van nadenken over corporate governance. Belanghebbenden, overheid inclusief, gaan van oudsher het gesprek aan om consensus te bereiken. Hoe doe je dat nou, een bedrijf leiden? Wat is de rol van bestuurders en wat is de rol van commissarissen? Is een onderneming op de korte of op de lange termijn gericht? Hoe krijgen andere belanghebbenden inspraak?

Ook hier is winst maken belangrijk en de rol van aandeelhouders groot. Maar er wordt meer rekening gehouden met andere bij de onderneming betrokken belanghebbenden, zoals werknemers of consumenten.

Dit polderen zit sinds twintig jaar vervat in de Nederlandse Corporate Governance Code. In het kort is die code er met inspraak van – en regelt ze de dynamiek tússen – alle belanghebbenden van grote beursgenoteerde ondernemingen. Denk werknemers, werkgevers, bestuurders, commissarissen en aandeelhouders.

De code vond zijn oorsprong in het begin van deze eeuw. Die jaren ging een aantal techbedrijven, internetaanbieder World Online voorop, spectaculair ten onder. Snelgroeiende ondernemingen hadden expansie boven alles gesteld. Toen de realiteit inzonk dat veel van hen wellicht nooit winst zouden maken, stortte de internethype in.

Deze periode, de dotcomcrisis, bracht vervolgens een echte economische crisis teweeg. Ook bleek dat een aantal bestuurders van traditionele bedrijven zich met de aandeelhouders het hoofd gek had laten maken door de internethype. Het eindigde in drama. Bij Albert Heijn-moeder Ahold kwam een boekhoudfraude aan het licht. In de VS ging energiebedrijf Enron aan fraude ten onder.

Daar, geheel in lijn met het genoemde vrijemarktdenken, reageerde de Amerikaanse overheid op met strenge wetgeving voor goed bestuur en verslaglegging daarover.

Zo niet in Nederland. Toenmalig minister van zowel Financiën als Economische Zaken Hans Hoogervorst (VVD) stelde voorjaar 2003 een commissie in en liet de grootbedrijven verstaan: of jullie zorgen er via zelfregulering voor dat er betrouwbaarder bestuur komt, of de wetgever regelt het. Morris Tabaksblat, primus inter pares onder de bestuurders die in zijn loopbaan twee grote beursfondsen had geleid (uitgever Reed Elsevier en levensmiddelenconcern Unilever), mocht die commissie voorzitten.

Veel bestuurders en vooral ook commissarissen wilden eind 2002 graag een code. Ook andere instanties. De overheid werd mandataris van de commissie en de code. Grote machthebbers in en rond het bedrijfsleven – de VEUO (de Vereniging van Effecten Uitgevende Ondernemingen), VNO-NCW, de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) voor particuliere beleggers, Eumedion voor institutionele beleggers als pensioenfondsen, en vakbonden FNV en CNV – stelden zich alle beschikbaar en werden de zogenoemde schragende partijen.

Er kwamen inspraakrondes en een consultatiedocument. Zelfs buiten de bestuurlijke elite was het enthousiasme tastbaar. De naam van Morris Tabaksblat werd in zakenkrant het Financieele Dagblad in 2003 liefst 336 keer vermeld. In NRC 166 keer. Toen de code er eind 2003 lag, kwamen er in rap tempo ook allerlei afgeleide codes. Denk aan sportbesturen, de cultuursector, woningcorporaties. Ook internationaal kreeg de code navolging.

Stilte in jubileumjaar

Hoe anders is het in jubileumjaar 2023. Pauline Van der Meer Mohr was van 2019 tot en met 2022 voorzitter van de governance-commissie. Dat startte veelbelovend. Van der Meer Mohr is een erkend governance-denker en ook een van de machtigste commissarissen in Nederland, met in de loop der jaren toezichtfuncties bij onder meer chipreus ASML, accountant EY en supermarktconcern Ahold-Delhaize. Elke code-commissie stelt zich in samenspraak met bestuurders en de schragende partijen zelf een opdracht. Van der Meer Mohr kondigde aan haar termijn te willen gebruiken om de code bij de tijd te brengen. Thema’s als klimaat, kunstmatige intelligentie en inclusie, die in rap tempo bestuurskamers binnendrongen, werden tot dan in de code niet of nauwelijks besproken.

Die actualisatie werd een non-event. Neem om te beginnen hoe het publieke debat verliep voorafgaand aan de publicatie van de geactualiseerde code. Afgelopen jaar werd het werk van Van der Meer Mohr vijf keer vermeld in het Financieele Dagblad, nul keer in NRC. Opvallender nog is de stilte die volgde na de presentatie. In de eerste maanden van 2023 werd het werk van de commissie eigenlijk alleen in vakmedia becommentarieerd, terwijl intussen het voortbestaan van het Nederlandse model voor goed bestuur op losse schroeven kwam te staan. Na de presentatie van de code liet mandataris EZK namelijk weten vooralsnog geen nieuwe commissie in te stellen. Een kwartiermaker werd aangesteld om bij alle belanghebbenden langs te gaan hoe nu verder.

Eind maart liet minister Micky Adriaansens (Economische Zaken, VVD) in een brief aan de Tweede Kamer weten de periode tot het zomerreces nodig te hebben om een standpunt in te nemen over de toekomst van de code. „Hoewel de actualisatie van de code ervoor gezorgd heeft dat de code de komende paar jaar relevant blijft”, stelt Adriaansens, „zal er met deze verkenning onderzocht worden hoe de code ook de komende tien jaar actueel en betekenisvol kan blijven.”

Wat de minister omfloerst zegt, is dat het systeem van zelfregulering ter discussie staat. Direct bij de discussie betrokkenen zijn nog stelliger. Leen Paape is emeritus hoogleraar corporate governance aan Nyenrode Business Universiteit: „Ik denk niet dat de code nog toekomst heeft.” Bestuursadviseur Jaap van Manen was voorzitter van de corporate governance-commissie in de periode voor Van der Meer Mohr: „Ik maak me zorgen om de toekomst van de code. Het zou jammer zijn als het kind met het badwater wordt weggegooid.”

Wat is er precies aan de hand? Nuttig is inderdaad het kind te scheiden van het badwater. Duidelijk namelijk is dat een systeem van zelfregulering bedrijven een stuk meer flexibiliteit biedt dan als de wetgever alle regels zou maken. Jaap van Manen: „De code is waartoe bedrijven hebben afgesproken om de wetgever buiten de deur te houden. Politiek is per definitie grillig, het gaat van links naar rechts. Die grilligheid staat haaks op het langetermijnstreven van ondernemingen. Bovendien is er niet altijd begrip bij de overheid voor bedrijven. Bij wetgeving moet je steeds maar weer wachten wat er als bestuurder op je afkomt.”

Tweede nut van de Corporate Governance Code is dat deze het functioneren van raden van bestuur (rvb’s) en raden van commissarissen (rvc’s) professioneler heeft gemaakt. Specifiek voor rvc’s gaven commissarissen na het Ahold-debacle aan dat niemand ooit goed had vastgelegd wat precies van hen verwacht werd. De code werd wat Van der Meer Mohr het „handboek soldaat van de commissaris” noemt: met richtlijnen over aantallen vergaderingen en typen commissarissen, adviezen over evaluaties van het bestuur en over zelfevaluaties. Die relevantie is gebleven, zegt Van der Meer Mohr: „Ten eerste is niet elke commissaris onmiddellijk ervaren. En ook ik bijvoorbeeld sla regelmatig de code er nog eens op na om te kijken of ik in mijn taken als commissaris niets ben vergeten.”

Ten derde: de code geeft concrete invulling aan het Rijnlandse model. Ze regelt hoe alle belanghebbenden van bedrijven inspraak krijgen. Ook bepaalt ze waarom en hoe bestuurders, commissarissen en aandeelhouders met elkaar in dialoog gaan.

Hoe belangrijk de code wat dit betreft voor Nederland is, blijkt ook wel uit het juridische apparaat dat er omheen is ontstaan. Voor de Ondernemingskamer – die juridische geschillen binnen het bedrijfsleven behandelt – is de code een standaardwerk. Ook de Hoge Raad verwees als hoogste Nederlandse rechter al enkele keren naar de code, met name waar het gaat om bestuurdersaansprakelijkheid.

‘Steunpilaar van vestigingsklimaat’

Het hele systeem van wikken en wegen rond goed bestuur bepaalt zo bezien de identiteit én uitstraling van de Nederlandse multinationals. Van buitenaf bekeken, met de woorden van huidig corporate governance-hoogleraar Jeroen Veldman van Nyenrode: „De werking van de code sluit goed aan bij de wijze waarop we in Nederland omgaan met besluitvorming. Daarmee werd ze met de tijd een steunpilaar van het Nederlandse vestigingsklimaat.”

Dan het badwater. Dat meerdere betrokkenen zich zorgen maken over de uitkomst van de verkenning van EZK, is goed te verklaren. Het grote probleem van de zelfregulering zoals die nu bestaat, is dat het „gewoon niet werkt”, zegt emeritus hoogelaar Leen Paape.

Waar hij op doelt, en wat ook andere geïnterviewden zeggen: op zijn best zitten er weeffouten in het systeem. Dat begint bij hoe de code en alle herzieningen tot stand komen. Nederland heeft om en nabij 135 beursfondsen. Grosso modo zijn dit de grootste bedrijven van Nederland. Hun bestuurders en alle lobbyisten van de schragende partijen en daarbuiten moeten het samen eens worden over één codetekst. „Je hebt een heel fijn pennetje nodig”, zegt Van der Meer Mohr over het proces. „Als je één kant op trekt, dan zijn er drie bestuurders die weer de andere kant optrekken.”

De code heeft met zijn insteek van een brede dialoog ook iets heel moderns

Daarnaast is de code, zo vertelt Van der Meer Mohr, door de tijd heen een waar ‘Pipi-Langkous-huis’ geworden. Alle getouwtrek en diplomatie leiden tot een rommelige tekst, met soms bevreemdende passages. Over de talenten van leiders van vandaag valt te lezen: „In verband met de wereldwijde transformatie op het gebied van duurzaamheid en digitalisering, dient te worden geborgd dat het bestuur en de raad van commissarissen ook ten aanzien van deze thema’s voldoende training en opleiding ontvangen.”

Schadelijker dan een haperende tekst is dat „je bij de creatie van de code altijd wel een aantal sleepankers hebt”, zoals Paape het stelt. Als een of enkele bedrijven niet willen dat een bepaald woord of bepaalde zin de code haalt, dan komt het er niet in. Illustratief is dat frasen als ‘purpose’ en ‘inclusief kapitalisme’ – die door progressieve topmannen als Paul Polman (ex-Unilever) en Feike Sijbesma (ex-DSM) worden genoemd als de toekomst van het kapitalistische model – de code niet haalden. Van der Meer Mohr: „Dit is uitvoerig besproken, maar is voor veel bestuurders een brug te ver.”

Ook het woord geopolitiek staat niet in de code, ondanks de oorlog in Oekraïne, de verstoring van internationale toeleveringsketens door Covid-19 én de richtingenstrijd tussen China en de VS. Het woord internationaal komt er één keer in voor.

Nog slechts ‘goede middenmoter’

Door het gesteggel achter de komma is de code inmiddels in internationaal perspectief veeleer nog ‘een goede middenmoter’ dan een voorloper. Van der Meer Mohr echoot de opmerking van Jeroen Veldman: „Naast infrastructuur, onderwijs enzoverder is het Nederlandse denken over goed bestuur een belangrijke steunpilaar van het Nederlandse vestigingsklimaat. Maar dan moeten we dat wel kunnen blijven waarmaken.”

Dan probleem nummer twee van de code. Dat is wat Van der Meer Mohr ‘erosie van de code’ noemt. Ondernemingen committeren zich eraan door jaarlijks over hun naleving te rapporteren. Dat doen ze in de jaarverslagen en andere rapportages. Veel ondernemingen nemen die naleving serieus, valt te lezen in de rapportages van de monitoring-commissie die jaarlijks rapporteert over de naleving van de code door bedrijven. Alleen is het ook zo dat een aantal bedrijven er met de pet naar gooit.

Hoe dat kan? De code is gebaseerd op het zogeheten comply-or-explain-principe: pas toe of leg uit. „Comply or explain betekent automatisch: als je niet uitlegt dat je iets niet doet, moet de commissie aannemen dat je het wel doet”, zegt Van der Meer Mohr. Neem de vele richtlijnen voor bestuurdersbeloningen. Die kwamen er omdat topbestuurders nog weleens de neiging hebben om zich al te hoge salarissen en bonussen toe te kennen. In de code staan daarom richtsnoeren wat kan en wat niet.

Vertrouwensaspect beschaamd

Wat is door het comply-or-explain-principe nu het geval? Als je als onderneming een goede reden hebt om een bepaalde richtlijn niet te volgen, dan is er geen verplichting. Maar dan moet je het wel uitleggen. En daar wringt de schoen: dit vertrouwensaspect wordt vaak beschaamd. Er zijn bedrijven die op bepaalde richtlijnen en niet de richtlijn volgen, en het niet uitleggen. Van der Meer Mohr: „Op papier is de naleving van de code zo’n 95 procent. „In realiteit zal dat zo’n 85 procent zijn.” Omdat de Monitoring Commissie Corporate Governance Code ook niet aan naming and shaming doet, gaan bedrijven die de code negeren straffeloos hun gang. In uitzonderlijke gevallen – bijvoorbeeld als een bonus totaal niet uit te leggen valt – komen aandeelhouders nog weleens in opstand. Maar vaak ook klagen aandeelhouders niet omdat ze het bedrijf (en daarmee hun investering) niet willen schaden.

Hier bovenop komt de dynamiek van alledag. Bestuurders worden in toenemende mate geconfronteerd met internationale regels. Dat is bijvoorbeeld zo waar het gaat om klimaat, met onder andere de Europese Green Deal, die stelt dat de Europese Unie in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Zowel in Europees verband als in Nederland leidt dat streven tot wetgeving. Een ander voorbeeld zijn de sancties tegen Rusland, waardoor veel bedrijven niet of nauwelijks meer in Rusland of met Russische bedrijven zaken kunnen doen. Naast Europa laat ook de Nederlandse overheid zich niet onbetuigd. Waar bestuurders het niet eens kunnen worden, verliest de overheid steeds vaker haar geduld. Het Nederlandse systeem wordt zo links en rechts door de mandataris van de code zelf ter discussie gesteld.

Ga maar na. Omdat bedrijven er ondanks verwijzingen in de code nauwelijks in slaagden meer vrouwen aan de top te benoemen, is in 2022 een wettelijk vrouwenquotum ingesteld. Voor sturen op duurzaamheid en klimaat ligt er ook in Nederland een wetsvoorstel – Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen. Als deze breed gedragen initiatiefwet het haalt, zou dat een forse interventie in de werking van de code betekenen.

Angelsaksisch versus Rijnlands

Hoe moet het verder in het debat rond Angelsaksisch versus Rijnlands model? Wat vinden in eerste instantie bedrijven zelf? Een rode draad is niet zo makkelijk te ontdekken, wel is sprake van een spectrum met twee uitersten. Een aantal bestuurders neigt sterk richting het Angelsaksische systeem van wetgevende kaders. Dat zijn zowel conservatieve bestuurders, die het liefst zo weinig mogelijk bemoeienis van buitenaf willen, als meer progressieve bestuurders. Die willen bijvoorbeeld dat het bedrijfsleven gedwongen door wetgeving veel meer vaart maakt in de strijd tegen klimaatverandering.

Daarnaast is er ook een grote groep bestuurders die uitgesproken aanhanger zijn van het Nederlandse systeem – met de code als hoeksteen. Naast Van der Meer Mohr zijn dat bijvoorbeeld de overige leden van de commissie met haar naam.

Wat is wijsheid? Duidelijk is dat het Nederlandse systeem aan reparatie toe is. Duidelijk lijkt ook dat de eigenheid van dat Nederlandse systeem sterk bijdraagt aan het vestigingsklimaat – én dat het Angelsaksische systeem van sturen op winst boven alles niet meer van deze tijd is. Dat ondernemingen ook op hun maatschappelijke impact worden afgerekend en met klimaat en planeet dienen rekening te houden, is niet meer weg te denken. Wat dat betreft heeft de code met zijn insteek van een brede dialoog, ook iets heel moderns.

Een weg wijzen de vele economen die ingingen tegen Friedman, peetvader van het vrijemarktdenken. Onder hen is Oliver E. Williamson, winnaar van de Nobelprijs voor Economie voor zijn bijdragen aan transaction based economics. Die leer stelt dat bedrijven er niet in hoofdzaak zijn voor de winst. Bedrijven zijn er veeleer om mensen met een bepaalde specialisatie in groepsverband te laten samenwerken. Via die samenwerking staan mensen sterk. Via regels, wetten en ook lokale afspraken en instituten worden bedrijven vervolgens nog weer concurrerender (of niet). Winsten worden via aandeelhouders als vermogen in de samenleving verspreid. Vertrouwen is ook in dit systeem voor goed bestuur essentieel. Geld is geen doel, het is een middel.