Economieles aan de hand van eikels, rogge en ansjovis

Recensie

Lees-, kijk-, of luistertips van redacteuren over economische onderwerpen Deze week: het boek Economie om van te smullen. Cambridge-hoogleraar Ha-Joon Chang maakt de wereldeconomie met voedselmetaforen ‘smakelijker’. Soms werkt de analogie, vaak ook niet.



Foto Multiply

Wie is verantwoordelijk voor het succes van een bedrijf als Tesla? Is het een geniale ondernemer, in dit geval Elon Musk, die met zijn talent, visie en geestdrift een uniek idee uitbouwt tot een miljardenimperium? Of is de invloed van het individu overdreven, en had hij het nooit gered zonder hulp van ingenieurs, consumenten, onderzoekers en misschien zelfs overheden?

Het antwoord op die vraag ligt volgens de gezaghebbende Zuid-Koreaanse econoom Ha-Joon Chang besloten in de noedel. In zijn nieuwste boek Economie om van te smullen probeert Chang (59) economisch gedachtegoed letterlijk behapbaar te maken. Aan de hand van zeventien etenswaren verkent hij evenveel thema’s, zoals productiviteit, arbeidsethos, vrij ondernemerschap en innovatie.

Die hoofdstukjes hebben een vast patroon. Ze beginnen met een gerecht of ingrediënt, vaak beschreven vanuit Changs eigen ervaring. Vervolgens plaatst hij dat in internationaal perspectief en trekt hij de parallel naar economisch gedachtegoed. De uitkomst is telkens dat de wereldwijd heersende visie op zo’n thema volgens de auteur wel een beetje weerwoord kan gebruiken.

Koreaanse auto’s

Zo begint Chang zijn noedelbetoog met de verbazing die hem in Italië overviel. Als Aziaat was hij gewend aan noedels van allerlei grondstoffen – van tarwe tot boekweit en rijst. Italianen gebruiken voor hun nationale noedel uitsluítend tarwe. De variatie zit bij pasta juist in de vorm: een sliert, korrel, boogje, wieltje of vlindertje.

Voor de Italiaanse pastamaker Voiello was dat in de jaren 80 reden de ideale vorm te zoeken, die pastasaus zo goed mogelijk vasthoudt. Het bedrijf vroeg ontwerper Giorgetto Giugiaro, die met een eigenaardig gegolfd buisje kwam. Hoe doordacht ook, het sloeg nooit aan. De productie liep slecht, net als de distributie. Belangrijker: hij was moeilijk gelijkmatig al dente (beetgaar) te koken.

Toch lag dat allerminst aan Giugiaro, stelt Chang. Hij geldt als een van de invloedrijkste auto-ontwerpers ooit. Zo ontwierp de Italiaan de eerste Volkswagen Golf, de Maserati Ghibli en de Saab 9000. Én de Hyundai Pony, medio jaren zeventig de eerste Zuid-Koreaanse auto die internationaal aansloeg. Inmiddels is de Hyundai-holding een van de grootste autobouwers ter wereld.

Dat de Pony een internationaal succes werd, lag maar ten dele aan het ontwerp, betoogt Chang. Belangrijker was dat het prille Hyundai de kans kreeg zich in te vechten in bestaande markt. Dat kon doordat de Zuid-Koreaanse regering een importverbod instelde op buitenlandse auto’s. Doordat er een toeleveringsketen in het land ontstond. En doordat Hyundai goedkope kredieten kreeg. De les, volgens de auteur: vaak wordt succes toegeschreven aan het individu, maar is het vooral een collectieve inspanning.

Zijn keuze om de economie uit te leggen aan de hand van etenswaren motiveert Chang in de inleiding aan de hand van knoflook. Die smaak domineerde de eerste 22 jaar van zijn leven. Hij werd geboren in een tijd dat Koreanen nog niet op vakantie mochten naar het buitenland en het land zich afschermde voor buitenlandse invloeden. Exotische gerechten waren er nauwelijks.

Dus toen de econoom in 1986 naar het Verenigd Koninkrijk verhuisde om te gaan studeren in Cambridge, keek hij verlekkerd uit naar alle nieuwe smaken die hem te wachten stonden. Het werd een teleurstelling. Het vlees in de Britse keuken vond hij maar droog, groente werd kapot gekookt. Maar een revolutie was aanstaande. In de jaren negentig omarmden Britten in hoog tempo smaken van elders, en nu kent het land „een van de meest verfijnde eetculturen ter wereld”.

In zijn vakgebied zag Chang het omgekeerde gebeuren. In de jaren zeventig kende de economische wetenschap nog „een breed scala aan ‘scholen’ met verschillende visies”, zoals keynesiaans, schumpeteriaans, marxistisch, Oostenrijks en gedragseconomisch. Die ruime menukaart is volgens de auteur de laatste decennia rap teruggebracht tot één gerecht: de neoklassieke economie met zijn nadruk op vrijemarktwerking.

Zijn nieuwste boek is een betoog tegen deze „monocultuur”, waarmee Chang voortborduurt op eerdere publicaties. De Zuid-Koreaan geldt als een dwarse denker die al jaren fel kritiek uit op neoliberaal marktdenken. Kapitalisme is volgens hem „een beest dat je in een hoek moet drijven”, met behulp van sterke overheden. Maar om dat te kunnen, moet ook de niet-econoom begrijpen hoe economische aannames het ‘gewone’ leven beïnvloeden.

Tweeslachtig

Door te kiezen voor een luchtige metafoor hoopt Chang ook de leek te kunnen boeien. Toch lukt dat niet altijd: door de bondigheid van de hoofdstukjes is de informatiedichtheid hoog, waardoor Economie om van te smullen soms best aanpoten is. Wat daarbij niet helpt, is dat de vergelijking tussen de etenswaar en zijn economische betoog dikwijls hapert, en dus afleidt.

In het geval van de noedel of de ansjovis – over de noodzaak van industrialisatie – beklijft de analogie nog wel. Maar soms is aan het einde van een hoofdstuk al niet meer duidelijk met welk product het ook alweer begon. Een voorbeeld daarvan is de garnaal. De kweek van die dieren beschadigt de mangrovebossen, aldus Chang, dus waarom geen minder belastende alternatieven eten, zoals het insect? Van daar schakelt hij in één stap over naar de zijderups en een betoog over bescherming van beginnende industrieën. De garnaal keert na de eerste twee alinea’s nergens meer terug.

Die moeizame, soms vergezochte overgangen maken Changs nieuwste werk tweeslachtig. Zijn verhalen over de gerechten zijn best verrassend, en zijn economische betogen prikkelend. Toch voelt het alsof de auteur een entrecote opdient met twee bolletjes stracciatella-ijs. Los van elkaar prima keuzes voor wie er zin in heeft, maar samen op één bord niet heel geslaagd.