Martinus Veltman: een dwarse, dominante bourgondiër met een Nobelprijs

Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: de levensloop van een tegendraadse fysicus

Martin Veltman in 2008.
Martin Veltman in 2008.

Foto Leo van Velzen

Op 10 december 1999 mochten Martinus (‘Tini’) Veltman en zijn voormalige promovendus Gerard ’t Hooft de Nobelprijs voor Natuurkunde in ontvangst nemen in Stockholm, „voor het ophelderen van de quantumstructuur van elektrozwakke interacties in de natuurkunde”. De foto op de kaft van de biografie over Veltman ‘Verrek dat is ’t!’, spreekt boekdelen: een juichende Veltman kort voor de uitreiking. Het is gelukt. Na een kwart eeuw afzien en de teleurstelling dat de prijs in 1979 naar drie andere fysici ging die aan hetzelfde probleem werkten.

In de Nederlandse media was veel aandacht voor de moeizame verhouding tussen Veltman en ’t Hooft. Maar tijdens hun samenwerking heeft Veltman ’t Hooft omhooggestoken, schrijft Dirk van Delft. Op een conferentie in Amsterdam in 1971 had Veltman het zo geregeld dat de jonge ’t Hooft hun doorbraak bekendmaakte tijdens een sessie met Nobelprijswinnaar T.D. Lee en andere coryfeeën. Het ging fout toen Veltman later moest toezien hoe hem de erkenning van zijn bijdrage werd onthouden.

’t Hooft en Veltman waren ook erg verschillend. ’t Hooft was „een frêle, schuchtere verschijning en van intellectuele komaf”, Veltman een „rondborstige, tegendraadse en dominant aanwezige bourgondiër uit een niet-academisch milieu”.

Van Delft geeft een kijkje in leven én werk van de onconventionele Veltman, die opgroeide tussen de schoenfabrieken in Baardwijk bij Waalwijk. De biograaf schuwt daarbij de natuurkunde niet, want „een biografie van Tini Veltman zonder quantumveldentheorie is als een biografie van Johan Cruijff zonder voetbal”.

Baldadigheid

Veltman kwam na zijn promotie terecht bij het nieuwe Europese deeltjefysica-instituut CERN in Genève. Hij wilde er ‘Schoonschip’ schrijven, een befaamd geworden computerprogramma voor natuurkundeberekeningen dat een belangrijke rol zou spelen in de Nobelprijs-doorbraak. Maar hij kreeg geen toegang tot de computers, dat lukte hem wel bij Stanford. De naam Schoonschip is, schrijft Van Delft, „een typische uiting van veltmaniaanse baldadigheid: geen buitenlander die het kon uitspreken”.

Naast de ups en downs in het leven van Veltman – in 1981 keerde hij Nederland de rug toe en vertrok naar Ann Arbor in Michigan – schetst de biografie de ontwikkelingen in de deeltjes- en hoge-energiefysica. Zodra dat een opsomming dreigt te worden, komt al snel een anekdote of citaat langs van de uitgesproken Veltman, die zich – soms ongevraagd – met alles leek te bemoeien.

Ondanks (of dankzij) zijn karakter en lak aan autoriteit, wat hem geregeld ruzie opleverde, had Veltman wereldwijd goede contacten en veel vrienden, onder wie de latere Nobelprijswinnaar Sheldon Glashow en fysici Nicola Cabibbo en John Bell.

Van Delfts biografie, die af en toe wel een hoge informatiedichtheid heeft, biedt een interessante blik op de baldadige, soms controversiële, maar ook door velen geliefde Nobelprijswinnaar.