Debat over Boon Literatuurprijs: kan de literatuur het klimaat redden?

Recensie

Boeken

Fictie en non-fictie De Boon Literatuur Prijs ging dit jaar verrassend naar Wat we toen al wisten van Geert Buelens. Redacteuren Eva Peek en Thomas de Veen vragen zich af wat deze opmerkelijke keuze voor een non-fictieboek over het klimaatdebat zegt.


Illustratie Ted Struwer

Eva Peek: Thomas, afgelopen vrijdag won Geert Buelens de Boon Literatuurprijs. Een verrassende keuze volgens jou? Thomas de Veen: Ja, dat vind ik wel! Al was iedere winnaar in zekere zin verrassend geweest, omdat de vijf genomineerde boeken zo verschillend waren. Het is een prijs voor fictie en non-fictie, maar daarbinnen liep het ook uiteen van persoonlijk tot maatschappelijk, van klassiek tot experimenteel van vorm. Tom Lanoye was misschien de publieksfavoriet, met De draaischijf, een volbloed historische roman, vrij klassiek eigenlijk van vorm, en daartegenover had je dan een sterk gestileerde debuutroman Honingeter van de Vlaamse schrijfster Tülin Erkan, over zien en gezien worden op een vliegveld. Verder waren er boeken die zich op het snijvlak van fictie en non-fictie ophielden, zoals Emy Koopmans hyperpersoonlijke autobiografische roman Tekenen van het universum. En het essayboek Zelf doen van Niña Weijers – opvallend daaraan was dat het voor het overgrote deel bestaat uit columns, dus je kon daar diskwalificerend over zeggen dat het een veredelde columnbundel was. Mijn punt is: het was moeilijk om in deze lijst een gedeelde literatuuropvatting te herkennen. De winnaar was weer van een heel andere literaire smaak. Daar moeten we het eens even over hebben.

EP: Ja want dit boek, Wat we toen al wisten, was van dit hele lijstje het duidelijkst echt een non-fictietitel. Geert Buelens schrijft een cultuurgeschiedenis van het jaar 1972, en schetst hoe er in Nederland en Vlaanderen toen al een opvallend breed gedragen gevoel van urgentie heerste over klimaat- en milieuproblematiek. Dat zoekt hij in romans, strips, films, en vooral in het rapport van de Club van Rome: Grenzen aan de groei, dat waarschuwde dat het roer drastisch om moest in de manier waarop we consumeerden en produceerden, als we een mondiale ramp in de 21ste eeuw nog wilden afwenden. Wat vond je eigenlijk van het boek?

TdV: Ik heb het met plezier gelezen, vooral omdat ik er veel kennis uit heb opgedaan. Het is echt een informatief boek, met notenapparaat en al. Over hoe er vijftig jaar geleden al gedacht werd over de schade die de mensheid aan de natuur toebracht, al lag er toen misschien meer nadruk op milieuvervuiling dan op klimaatverandering. En er werd ook daadwerkelijk iets mee gedaan. Maar niet genoeg, dat is wel het tragische: er ontstond momentum voor de bescherming van de aarde in 1972, maar er kwam niet zo veel van terecht. Maar waar ik het graag met je over wilde hebben: ik aarzel wel of ik dit een literaire prijs waard vind. Vind jij dit, behalve een knap gedegen boek, ook literatuur?

EP: Op het eerste gezicht absoluut niet, maar wat ik opvallend vond was dat Buelens, behalve dat hij wetenschappelijke rapporten aanhaalt, juist ook veel romans noemt. Zoals natuurlijk Frankenstein van Mary Shelley, die al tijdens de Industriële Revolutie in 1818 een horrorbeeld schetste over hoe de mens de controle over zijn eigen uitvindingen kwijtraakt, Silent Spring van Rachel Carson, het oerboek over de klimaatapocalyps uit 1962. Maar ook een invloedrijke roman als State of fear van Michael Crichton (bekend van wetenschapsthrillers als Jurassic Park), waarin milieuactivisten de lezer juist angst aanjagen als ecoterroristen. Buelens citeert de ene na de andere dichter, en richt expliciet zijn hoop op romanschrijvers om ons verhalen aan te reiken die ons de weg kunnen wijzen en ons kunnen inspireren.

TdV: Hij is van huis uit natuurlijk literatuurwetenschapper.

EP: Dat merk je. Het paradoxale is dat hij zowel het belang van schrijvers benoemt – in het schetsen van toekomstvisies, en hij schrijft natuurlijk zélf een boek – als dat hij laat zien hoe weinig we ons uiteindelijk van al die boeken aantrokken. Zelfs van een bestseller, wat Grenzen aan de groei was. Het is een verhaal over verzuim, verwaarlozing en vergetelheid, zoals hij het noemt.

TdV: Ja, het gaat minder over milieuvervuiling en natuurmisbruik dan over wat die processen doen, met De Mens, en wat De Mens daaraan doet. Met wat welwillendheid zou je er daarom wel literatuur in kunnen zien, als je literatuur definieert als de geschreven kunstvorm waarin de vraag centraal staat wat het betekent om mens te zijn, om te leven. Buelens’ momentopname van 1972 werkt als een soort tragedie, met de mensheid in de rol van tragische held. De mensheid wordt geconfronteerd met een dreigende ramp, gaat dapper de strijd aan, maar wordt geconfronteerd met de beperkingen van de menselijke aard (of van de aard van de homo economicus, de mens die economische groei nastreeft – daar wil ik even vanaf zijn), die hem in zijn grote opdracht uiteindelijk zal laten falen. We weten hoe de aarde er nu voorstaat: de alarmbellen rinkelen al decennia en er is vooralsnog niet genoeg gedaan om de klimaatramp af te wenden. Omdat het zo’n gigantisch complex probleem is. Buelens’ erkenning van die complexiteit heeft ook wel iets literairs.

EP: De klimaatcatastrofe bevindt zich wat dat betreft op een interessant snijvlak, het boek beschrijft een crisis van het kapitalisme, maar wellicht ook wel van de menselijke verbeelding.

TdV: De vraag wat een romanschrijver met klimaatverandering kán is dan ook al vaak gesteld.

EP: Ja, er verschijnen natuurlijk een heleboel klimaatromans. Zijn die dan niet zo de moeite waard dat ze in aanmerking komen voor een literaire prijs? Zegt deze jurykeuze iets over de geweldige staat van non-fictie, of over de miserabele kwaliteit van fictie?

TdV: Ik ken eigenlijk wel non-fictie die nog een tandje literairder van aard is. Misschien zegt het meer over de literaire verwerking van de klimaatkwestie. Ik moet denken aan de opmerkingen die Peter Buwalda en Nina Polak daarover laatst maakten in een dubbelinterview in De Groene Amsterdammer. Polak noemde de klimaatroman „een ongelooflijk saai genre”, want: „Je weet hoe het afloopt.” Buwalda: „Met het water. Dat komt aanklotsen.” Daar hebben ze gelijk in. We zijn moe van de dystopie. Veel waarschuwende kracht lijkt die ook niet meer te hebben. Dat bewijst de tragedie die Buelens boek is ook wel. Het lijkt me veelzeggend dat de Boon-jury de bekroning van Buelens zo inleidde: „Een terugkerend thema in de klimaatboeken die wij lazen, was wanhoop. Geert Buelens overstijgt die houding.” Ze vonden in de tragische werkelijkheid iets wat fictie niet kon overtreffen. Al vond ik dit boek alsnog best wanhopigmakend. Jij?

EP: Ik vond het ergens hartverscheurend, omdat het gaat over een gemiste kans, dat is altijd tragisch. In zijn beschrijving van de jaren zeventig kun je je zo levendig een parallel universum voorstellen waarin de waarschuwingen wél ter harte zouden zijn genomen. In die zin had het boek haast een scifi-achtige kwaliteit. De hoop die hij vestigt op romanschrijvers die ons inspirerende verhalen aanreiken, deel ik ook niet echt. Maar toch werd ik niet wanhopig van zijn boek omdat hij je wel met het gevoel achterlaat dat de toekomst open ligt. Anders was het ook geen gemiste kans, in 1972, maar een onafwendbaar noodlot. De loop van de geschiedenis ligt niet vast, dat is altijd wat goede geschiedschrijving je laat zien: je weet de afloop, maar destijds lag de toekomst nog open. En dat ligt hij nu ook.

TdV: Opvallend: ik las er een noodlotsgeschiedenis in, jij juist een enigszins hoopvol argument voor de ongewisheid van de toekomst. Die meerduidigheid zou je ook literair kunnen noemen.

EP: Of gewoon de voorwaarde voor een goed boek.


Lees ook: Lees ook dit interview met Geert Buelens over zijn boek: ‘De grootste liberaal van het land zei wat er allemaal niet meer mocht’