Sinistere stereotypen in jeugdboeken

Recensie

Boeken

Antisemitisme Joodse karikaturen in kinderboeken zijn hardnekkig, ze zijn nog altijd te vinden. Ewoud Sanders schreef er een boek over dat de lezer ruw wakker schopt.

Lorrenkoopman in de bundel ‘12 kinderliedjes’ (1931). Uit besproken boek
Lorrenkoopman in de bundel ‘12 kinderliedjes’ (1931). Uit besproken boek

Taalhistoricus Ewoud Sanders promoveerde in 2017 op christelijke Jodenbekering in kinderboeken: Levi’s eerste kerstfeest. In 2021 schreef hij Lachen om Levie, een boekje over de populaire Joods karikatuur Levie Zadok. In losse artikelen hield hij ook geregeld Joodse personages tegen het licht. Voor zijn nieuwe boek Met de paplepel analyseerde hij ruim 350 jeugdverhalen met Joodse personages, vanaf 1782 tot nu. Hij levert zo een belangrijke bijdrage aan het onderzoek naar racistische beeldvorming in de Nederlandse cultuur. Wie dacht dat het wel meeviel met het antisemitisme in Nederland, wordt door dit boek ruw wakker geschopt.

Sanders rubriceert de verhalen naar de diverse stereotyperingen. De behandelde Joodse personages hebben altijd een grote neus, een baard, ze lopen krom. Ze zijn in de verhalen vaak slechteriken; ze zijn hebzuchtig en onbetrouwbaar. Ze stelen, vloeken, slaan en schoppen. Ze koesteren een diepe haat jegens christenen.

Positief bedoeld

De verhalen over de bekering van Joodse kinderen, die Sanders eerder onderzocht, nemen nu ook weer een prominente, sinistere plaats in. In dit type verhalen ontdekt het Joodse kind de bijbel en Christus, waarna diens ouders in grote woede ontsteken. Om hun kinderen van het christelijke geloof af te brengen, gebruiken ze grof geweld, zelfs doodslag. Een vader gooit zijn kind in de oven, een ander kruisigt zijn zoon op zolder, met de hulp van de rabbijn. Dit alles wordt zeer gedetailleerd beschreven, geregeld ook met de valse claim dat een en ander op ‘historische feiten’ zou zijn gebaseerd.

De Joodse personages zijn in sommige boeken niet de daders, maar de slachtoffers. Straathandelaren worden in de boeken vaak getreiterd en mishandeld. Joodse baarden worden uitgerukt of in de brand gestoken. Soms is dat komisch bedoeld, andere keren juist om te laten zien dat dit gedrag verkeerd is. God schept ook behagen in de Joden, is dan de boodschap, ook al hebben ze een verkeerd geloof. Deze verhalen zijn weliswaar positief bedoeld, maar bevatten evenveel stereotypering als de verhalen waarin Joden de schurken zijn.

Bij het lezen van de vaak gewelddadige voorbeelden, waar Sanders rijkelijk uit citeert, gaan de gedachten steeds weer naar de Shoah, het ultieme resultaat van de verspreiding van deze antisemitische karikaturen. Sanders citeert de schrijver Godfried Bomans die in 1956 over het omstreden verhaal ‘Over een Jodenjongetje’ schreef: ‘Men onderschatte de invloed van zo’n verhaaltje niet. De meeste volwassenen dragen een misvatting als kind opgedaan, ongewijzigd bij zich, soms bewust, meestal onbewust en dan des te gevaarlijker.’ Volgens Bomans laten vroeg geplante racistische denkbeelden zich moeilijk corrigeren door latere, reële ervaringen.

De massamoord op 104.000 Nederlandse Joden in de Tweede Wereldoorlog lijkt me een schrijnend voorbeeld van zo’n reële ervaring. Maar wie denkt dat de christelijke kinderboekenschrijvers na 1945 beschaamd zijn gestopt met het publiceren van antisemitische verhalen, komt bedrogen uit. Om de relativering ‘ja, maar dat was vroeger’ te ondervangen, begint Sanders zijn boek met een herdruk uit 2015, en eindigt met het in de eerste alinea behandelde nieuwe boek uit 2018. Ja, dit wordt nog steeds geschreven en gelezen.

Hoewel Met de paplepel nogal sterke emoties oproept, heeft Sanders zijn best gedaan om zijn inventaris van haatzaaiende geschriften zo droog en neutraal mogelijk te houden. In het nawoord zegt hij: ‘ik geloof niet in verontwaardigde teksten, je kunt beter de feiten voor zich laten spreken.’ Een loffelijk streven, en een toegevoegde veroordeling is niet nodig, maar soms was iets meer duiding en context wel welkom geweest. Over de functie van de Joodse karikaturen bijvoorbeeld. En hoe die passen in het bredere Nederlandse antisemitisme, al dan niet christelijk gemotiveerd. Of: hoe deze boeken passen in de algemene christelijke kinderliteratuur.

Sanders’ voorbeelden komen vrijwel allemaal uit de gereformeerde kinderliteratuur, en in mindere mate uit de katholieke. Je zou dus ook kunnen relativeren: ‘ja, maar dat zijn niche-markten, ver verwijderd van de hoofdstroom aan kinderboeken’. Sanders ondervangt dit door te wijzen op de lange periodes dat de boeken in de omloop bleven, en de verspreiding via schoolbibliotheken. Hij kon nauwelijks oplagecijfers vinden, maar hij noemt die van tien boeken, die samen al goed zijn voor een half miljoen exemplaren. Het moet in totaal om miljoenen lezertjes gaan.