Het hardnekkige verlangen naar geloof in ‘waarheid’

Marjoleine de Vos

De waarheid. Dat blijft een onderwerp, ook al zie ik in gedachten alle filosofen zuchten en het hoofd schudden, want weet je nu nóg niet dat ‘de waarheid’ niet bestaat en niet kan bestaan? Behalve dan als je jezelf tot metafysicus wilt verklaren en wil je dat?

Hm, nee, denk het niet. Ik begrijp het bezwaar wel: er is niet een waarheid die op een dag onthuld kan worden, er zijn alleen maar metingen, verhalen, overeenkomsten en argumenten die maken dat het ene verhaal of verslag adequater beschrijft wat het geval is dan het andere.

Onlangs sprak ik daar met Marjan Slob over, de nieuwe Denker des Vaderlands. Zij geloofde niet meer zo in de zin van het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid zei ze.

Ik sputterde tegen, want het was een interview en dan moet je tegensputteren, bovendien wilde ik dat ook wel. Stel nou, zei ik, dat iemand ontdekt dat zijn of haar partner al jarenlang nog een verhouding heeft, en de afspraak in de relatie is niet dat dat best kan. Dan zou de bedrogene heel goed kunnen zeggen dat ze in een schijnwereld heeft geleefd. Dat zou ze kunnen zeggen, zei Slob, maar ze heeft evenzogoed in de werkelijkheid geleefd, want waar zou ze anders moeten leven? Ze heeft een verkeerd verhaal over zichzelf gehad en dat is gevoed door die man.

Ja, daar valt niet veel tegenin te brengen. Verhaal bijstellen, zeggen dat ze een ander idee heeft gehad over de wereld waarin ze leefde dan hij, dat hij haar kennis heeft onthouden – zulke dingen kwamen we op uit.

Foto Merlijn Doomernik

Misschien was het ook wel geen goed voorbeeld, want heeft het veel meer met oprechtheid te maken, met afspraken en met vertrouwen dan met waarheid. Toch voelen bedrogenen, neem degenen die ineens rapporten van voormalige geheime diensten konden lezen, zich wel degelijk als mensen die de waarheid niet kenden. Maar dat is de spreektalige waarheid, of de waarheid die juist wél te kennen valt, als men je maar op de hoogte zou stellen. Het is een waarheid waar we het, intersubjectief, over eens zouden kunnen worden.

Dat is misschien niet het soort waarheid dat je bedoelt als je zegt dat je soms naar waarheid verlangt. Ik geloof ook niet in een massieve waarheid. Of wel? Maar dan in de onkenbaarheid van die waarheid en, gek genoeg, in glimpen die je er soms van op kunt vangen. In muziek, in plotselinge inzichten, in beelden en woorden die verwijzen naar waar je niet uit volle borst in kunt geloven.

Ik lees Benno Barnards dagboek in Afscheid van de handkus en daar, temidden van allerlei verrukkelijk geformuleerde meningen waar ik lang niet altijd mee instem, tref ik datzelfde onredelijke maar hardnekkige verlangen aan naar geloof in ‘waarheid’, wat daar dan ook precies mee bedoeld mag zijn. Hij vertelt hoe hij in de auto luisterde naar een gezongen psalm, ‘Save Me, O God’, en schrijft: „hoe hard ik ook aan de fluwelen ketenen van het christendom trok, hoezeer ik ook naar het mes van mijn sarcasme graaide, ik verloor kansloos van mijn ervaring, die een bitterzoete verzoening met alles vormde”. Verzoening. Ook zoiets.

Als we niet naar waarheid verlangden, zouden we dan nog zo hartstochtelijk naar muziek luisteren, schilderijen bekijken, poëzie lezen? Het is niet omdat je denkt dat ‘de waarheid’ geopenbaard zal worden, dat kan niet, maar om de ervaring: ja, zó is het. En ‘zó’, daarover valt verder niets te zeggen. Dat is besloten in zichzelf. Waarheid.