Het ‘droge’ inflatiecijfer mag dan dalen, het onderliggende probleem blijft

Inflatie De inflatie loopt sinds eind 2022 hard terug en bedroeg in maart 4,4 procent. Dat lijkt gunstig, maar er blijft een levensgroot probleem.

Bijna een halvering in een maand tijd. De inflatie in de maand maart is, ten opzichte van een jaar terug, gedaald tot 4,4 procent, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek vrijdag. In februari werd nog een inflatie van 8 procent gemeten, en nog geen half jaar geleden bedroeg de prijsontwaarding zelfs 14,5 procent. 4,4 procent op jaarbasis is niet niks natuurlijk, toch gaat het, zou je voorzichtig kunnen concluderen, de goede kant op. Maar niet alles is wat het lijkt.

Inflatie is een economische sluipmoordenaar: elke maand verdampt er weer een beetje koopkracht van huishoudens, met toenemende armoede als gevolg. Elke maand weer worden zorgvuldig opgebouwde spaartegoeden minder waard. Om de inflatie in toom te houden, hebben centrale banken de rentes de afgelopen maanden al fors verhoogd, waardoor geld lenen duurder wordt, er minder geïnvesteerd en geleend wordt en dus de economische vraag wordt afgeremd. Dat werkt over het algemeen inflatieverlagend.

Wie denkt dat die centrale banken nu de vlag uitsteken met de dalende inflatie, die in heel Europa zichtbaar begint te worden, heeft het mis. De monetaire autoriteiten kijken namelijk niet zozeer naar het ‘droge’ inflatiecijfer (de 4,4 procent), maar sturen hun rentes vooral op de achterliggende data, en dan met name de kerninflatie.

Dat is de inflatie exclusief de categorieën energie en voedingsmiddelen, tabak en alcohol. Die zijn zo gevoelig voor schommelingen dat ze ongeschikt zijn om voor de middellange termijn de rentes op te bepalen, is de consensus. De kerninflatie in Nederland bedroeg in maart 7,6 procent, net als in februari.

Met de monetaire bril op, wordt het inflatiecijfer van de maand maart dus al een stuk minder vrolijk, vooral omdat de kerninflatie niet afneemt, maar juist hardnekkig hoog blijft. Sterker nog: ondanks de renteverhogingen van de ECB is de kerninflatie sinds juli vorig jaar met 2,6 procentpunt gestegen.

Uit een opsplitsing van het CBS blijkt dan ook dat de 4,4 procent tot stand is gekomen op basis van nogal tegenstrijdige signalen. Zo laten de categorieën diensten en industriële goederen een stijging zien van respectievelijk 5,6 en 8,8 procent. Voeding, dranken en tabak stegen 15 procent. Maar energie en brandstof lieten een ongekend grote daling zien van ruim 28 procent ten opzichte van een jaar terug.

Het algehele cijfer van 4,4 wordt dus zwaar geflatteerd door de dalende energie- en brandstofkosten. De verwachting is dat de energieprijzen ten opzichte van het jaar ervoor nog verder zullen dalen, waardoor het hele inflatiecijfer zelfs negatief kan worden, schrijft hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen op Twitter. Maar dat zegt nog steeds niets over de kerninflatie.

Inflatie sijpelt door

Inflatie werkt langzaam door in alle lagen van de economie. Wat begint met hogere energieprijzen en hogere prijzen voor bijvoorbeeld grondstoffen als graan (Oekraïne is een grote graanleverancier), sijpelt daarna door in alle producten en diensten. En precies dat zie je nu terug in het inflatiecijfer. Voedsel, drank, de kapper, het internetabonnement, al die producten zijn duurder geworden ten opzichte van vorig jaar. Van afnemende geldontwaarding is in de dagelijkse bestedingen dus nog weinig te merken.

Een andere vertragende factor die meespeelt, is dat de lonen nu pas rekening gaan houden met de inflatie. Nieuwe cao’s zijn gebaseerd op de inflatie uit het verleden (er moet immers gecompenseerd worden), maar het geld wordt pas in de toekomst uitgegeven. De gemiddelde loonstijging in cao’s afgesloten in de maand maart bedroeg 7,27 procent, zonder dat daar een hogere productiviteit tegenover staat.

Bedrijven berekenen die hogere loonkosten door in hun producten en diensten, en daarmee dragen de lonen op hun beurt ook weer bij aan het in stand houden van de inflatie, wat weer hogere lonen rechtvaardigt et cetera. De door economen gevreesde loon-prijsspiraal.

Nietszeggend cijfer

Dit alles maakt dat de 4,4 procent van het CBS de facto een nietszeggend cijfer is. Voor het sentiment is het natuurlijk fijn dat de inflatie ogenschijnlijk daalt, maar het onderliggende economische probleem blijft levensgroot en hardnekkig en kan zelfs toenemen terwijl het inflatiecijfer afneemt.

Dat probleem wordt nog eens vergroot door de overheid, die meer uitgeeft dan ze binnenkrijgt en daarmee dus de economie verder aanjaagt. Economen van het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank pleiten er dan ook voor om niet méér gas te geven, maar juist af te remmen.

Dat zou ook ondersteunend werken voor de taak waar centrale bankiers voor staan: om inkomens, spaarsaldo’s en de hele economie echt te beschermen tegen geldontwaarding, moeten de rentes nog verder omhoog, is de verwachting. Zelfs als het inflatiecijfer terug bij het streefcijfer van 2 procent komt.