N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Biologie Het is voor veel dieren een laatste redmiddel als ze ten prooi dreigen te vallen aan een roofdier: doen alsof je dood bent.
Een slang op z’n rug, gespleten tong uit de bek, riekend naar ontbinding. Een sprinkhaan met de poten alle kanten uitgestoken. Een cavia roerloos op haar zij, de ogen wijdopen. Dood, zoveel is duidelijk.
Totdat de de slang plotsklaps begint te kronkelen, de sprinkhaan ervandoor springt, en de cavia tevreden knorrend overeindkomt. Gefopt!
Wie op internet zoekt naar filmpjes van dieren die doen alsof ze dood zijn, kan zich urenlang vermaken. Playing possum heet het in de volksmond, een verwijzing naar Noord-Amerikaanse opossums. Die buidelratten blinken uit in dramatische sterfscènes als er een vijand in de buurt is. Tong uit de bek, kwijlen, stokstijf stilliggen – tot het gevaar geweken is.
De wetenschappelijke term voor zo’n schijndood is thanatose; de Franse entomoloog Jean-Henri Fabre schreef er al over in zijn Souvenirs Entomologiques uit 1900 en zelfs Darwin vermeldde het al in een na zijn dood gepubliceerd essay uit 1885. Vaak wordt ook gesproken van tonische immobiliteit: bewegingloosheid door spierspanning. Het is een wijdverbreide antipredatiestrategie in de dierenwereld, en toch is er nog weinig over bekend.
Slechts de suggestie van dood maakt het slachtoffer voor roofdieren minder interessant
Er is een groot verschil tussen tonische immobiliteit en ‘gewone’ bewegingsloosheid, schrijven de biologen Rosalind Humphreys en Graeme Ruxton van de Schotse universiteit van St. Andrews in een overzichtsartikel in Behavioral Ecology and Sociobiology uit 2018. „Dieren die stilzitten om niet op te vallen, doen dat al in een veel eerder stadium”, benadrukken ze. Tonische immobiliteit daarentegen treedt vaak pas op als laatste redmiddel – pas als er al fysiek contact is met de vijand, of als die op z’n minst héél dichtbij is. Het oprollen, zoals een egel bijvoorbeeld doet om kwetsbare lichaamsdelen af te schermen, valt volgens hen niet onder thanatose. Evenmin is de rigide houding van een sprinkhaan die zijn ledematen alle kanten uitsteekt te vergelijken met een schijndood, schrijven Japanse onderzoekers in 2006 in Proceedings of the Royal Society B: door zich uit te strekken, bemoeilijkt hij simpelweg verorbering.
Tijdens thanatose is het dier nog net zo makkelijk te verorberen. Slechts de suggestie van dood maakt het slachtoffer voor roofdieren minder interessant. Het voor dood houden biedt bovendien kans op ontsnapping: het roofdier laat zijn aandacht verslappen bij een prooi die niet meer beweegt, waardoor die de kans krijgt op een onbewaakt ogenblik te vluchten.
Onbegonnen werk
Wat er precies gebeurt bij thanatose, verschilt per diersoort. Bij sommige dieren verlagen zowel de hartslag als de ademhaling, bij andere gaat het vooral om uiterlijke kenmerken: de uitgestoken tong, de rugligging met de pootjes omhoog, de opengesperde ogen. Wat alle vormen in ieder geval met elkaar gemeen hebben, is dat het dier bewegingloos blijft, soms minuten tot zelfs uren nadat de vijand al verdwenen is.
Opsommen welke soorten allemaal aan thanatose doen is onbegonnen werk, daarvoor is de lijst te lang. Wel geven Humphreys en Ruxton aan dat het bij ongewervelden in ieder geval is waargenomen in „kreeftachtigen, wandelende takken, spinnen, vlinders, steenvliegen, waterschorpioenen, cicaden, krekels, mijten, kevers, waterjufferlarven, mieren, bijen en wespen”. Bij gewervelden zijn er voorbeelden bekend van zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en vissen. Van onder andere slangen zijn relatief veel voorbeelden bekend, maar dat betekent niet per se dat tonische immobiliteit in álle slangenfamilies voorkomt, benadrukken de onderzoekers.
Binnen een soort zijn eveneens grote verschillen waarneembaar, bijvoorbeeld tussen leeftijdsgroepen. Uit onderzoek aan vuurmieren is bekend dat jonge mierenwerksters van een paar dagen oud, die minder mobiel zijn dan hun oudere collega’s, vaker tonische immobiliteit vertonen. En bij de boomkikkersoort Ololygon hiemalis gaan kleine kikkers, die minder snel kunnen wegspringen, sneller in thanatose dan grotere. Sowieso lijkt de aanwezigheid van een alternatieve vluchtmogelijkheid van invloed. Konijnen verstijven minder snel als ze in de buurt van hun hol zijn, en voor krabben die zich op een zanderige ondergrond bevinden lijkt tonische immobiliteit een minder aantrekkelijke optie dan voor soortgenoten op een hard substraat: ze graven zich liever in.
Brutaliteit en een gebrek aan thanatose lijken vaker samen te gaan
Ook honger kan een rol spelen: in 2021 schreven drie Amerikaanse onderzoekers in het Journal of Medical Entomology dat teken minder snel en minder langdurig in thanatose gaan naarmate hun laatste bloedmaaltijd langer geleden is. In 2013 ontdekten Estse en Letse wetenschappers dat meeltorren met een hoger energieverbruik er langer over doen om in thanatose te gaan dan soortgenoten waarbij de stofwisseling trager verloopt: ze zijn rustelozer, óók als er gevaar dreigt.
In dat laatste artikel maken de onderzoekers ook specifiek onderscheid tussen verschillende persoonlijkheden. Ze schrijven aan de meeltorren met een hoger energieverbruik een brutaler karakter toe dan aan hun soortgenoten met een tragere stofwisseling. De pech voor de beweeglijkere meeltorren is wel dat ze sneller worden opgegeten, blijkt uit experimenten.
Brutaliteit en een gebrek aan thanatose lijken vaker samen te gaan, ook bij gewervelden. Zo concludeert de bioloog Pim Edelaar, samen met Spaanse collega’s, in een artikel uit 2012 op basis van onderzoek naar twee vogelsoorten – de napoleonwever en de ringmus – dat individuele variatie in tonische immobiliteit samenhangt met brutaal gedrag jegens predatoren.
Op de rug gelegd
En dierwetenschapper Liesbeth Bolhuis ontdekte in een zogeheten ‘rugtest’ bij biggen van twee tot drie weken oud, waarbij de dieren gedurende een minuut op hun rug worden gelegd, dat er – tussenvormen buiten beschouwing gelaten – twee reacties mogelijk zijn: „Sommige dieren beginnen direct te spartelen, andere verstijven helemaal”, aldus Bolhuis vanuit haar werkkamer aan de universiteit van Wageningen. „En die reactie lijkt samen te vallen met persoonlijkheidsverschillen. De spartelende varkens zijn in diverse experimenten significant brutaler. Ze verkennen bijvoorbeeld veel sneller een doolhof en rennen sneller voorbij aan onbekende objecten. De stilliggers zijn veel voorzichtiger en nemen de tijd om hun omgeving te onderzoeken.”
Toch hangt tonische immobiliteit niet alleen samen met een angstige persoonlijkheid, maar ook met daadwerkelijke dreiging. Zo blijkt uit een artikel over de Fiji-grondkikker, uit 2013, dat een grotere dreiging niet alleen zorgt voor een verhoging van het stresshormoon corticosteron, maar ook voor een langere tonische immobiliteit.
Twee soorten vissen uit de familie van cichliden gebruiken thanatose als jachtstrategie
Ook uit ander onderzoek blijkt de samenhang met de hormoonhuishouding: als cavia’s worden geïnjecteerd met het hormoon CRF, verantwoordelijk voor de stressrespons, gaan ze sneller en langer in thanatose. Dopamine daarentegen vermindert de duur van de tonische immobiliteit bij zowel zoogdieren als vogels, staat in een overzichtsartikel van de Amerikaanse biologen Stephen Rogers en Stephen Simpson in Current Biology, uit 2006.
Dat tonische immobiliteit echt effectief kan zijn tegen predatie, blijkt onder meer uit een onderzoek waarbij een huiskat samen met twee Japanse kwartels binnen een omheining werd geplaatst. De kwartel die als eerste uit thanatose kwam, viel ten prooi aan de kat. In een artikel in Proceedings of the Royal Society B, uit 2009 schrijven Japanse onderzoekers dat het veinzen van de dood vooral de overlevingskansen van een potentiële prooi verhoogt als die zich in het bijzijn van een of meer anderen bevindt. In hun eentje halen de ‘veinzers’ veel minder voordeel uit hun trucje. Om die reden noemen de onderzoekers thanatose egocentrisch gedrag, dat ten koste gaat van meer beweeglijke soortgenoten.
Stilliggen na de daad
Tegelijkertijd kan het doen alsof wel degelijk gunstig zijn voor dieren die zich in hun eentje in de buurt van een vijand bevinden. Zo blijven mannelijke bidsprinkhanen soms expres stilliggen na de daad, om te voorkomen dat ze worden opgegeten. Mannelijke kraamwebspinnen doen hetzelfde, soms zelfs als onderbreking van de seks. Tijdens de vrijpartij eet het vrouwtje de ingesponnen prooi op die hij als geschenk voor haar heeft meegenomen, maar als zij daarmee stopt gaat hij in thanatose, om te voorkomen dat ze hém als lekker hapje verkiest. Na een korte pauze gaan ze daarna verder met de paring, zodra zij weer doorgaat met het verorberen van het geschenk.
Toch kleven er niet alleen maar voordelen aan tonische immobiliteit. Sommige roofdieren zijn niet vies van een dode prooi. Door te verstijven maakt het slachtoffer het zijn vijand dus alleen maar makkelijker. En, nog een nadeel van thanatose: een verkleinde kans om een potentiële partner tegen het lijf te lopen. Uit Japans onderzoek aan de kastanjebruine rijstmeelkever lijkt het erop dat mannetjes die langer in tonische immobiliteit gaan ook minder snel een vrouwtje veroveren, doordat ze sowieso minder actief zijn. Andersom vertonen vrouwelijke aardappelsnuitkevers na de paring een kortere thanatose dan ervoor, vermoedelijk omdat ze willen ontkomen aan hitsige mannetjes: liever risico lopen op predatie dan tegen wil en dank wéér een vrijpartij doordat ze te lang stilliggen. Thanatose kan overigens ook een manier zijn om aan seks te ontsnappen. Vrouwelijke individuen van de venglazenmaker, een libellensoort, laten zich soms juist ‘dood’ uit de lucht vallen om op die manier aan een paring te ontkomen. (Overigens kan tonische immobiliteit óók bij mensen optreden tijdens seksueel geweld.)
Maar niet elke vorm van thanatose is gericht op zelfbehoud. Soms zijn ook andere interpretaties mogelijk: bijvoorbeeld in het geval van jonge dwergmangoesten die zich, in de buurt van een neushoornvogel, herhaaldelijk doodstil op hun rug laten vallen. En twee soorten vissen uit de familie van cichliden gebruiken thanatose zelfs als jachtstrategie: ze blijven doodstil liggen, net zo lang tot er aasetende vissen op hun ‘lijk’ afzwemmen. Dan komen ze razendsnel tot leven, en veranderen de aaseters zelf in de prooi.
Tot slot, zo suggereert de Schotse bioloog Graeme Ruxton in een opiniestuk in Nature uit 2006, kan het ook nog zo zijn dat sommige dieren simpelweg doodstil blijven liggen omdat ze niet hóéven te bewegen. De kastanjebruine rijstmeelkevers, bijvoorbeeld, geven ook chemische signaalstoffen af aan mogelijke predatoren: eet mij niet, ik ben giftig of onsmakelijk. Wellicht hebben de stilliggers, zo schrijft Ruxton, sterkere signaalstoffen waardoor ze het zich kunnen permitteren om roerloos te blijven liggen – vergelijkbaar met dagvlinders die laag vliegen omdat ze toch niet lekker smaken. Al lijkt het de kevers in dat geval hun eigen glazen ingooien, omdat ze dus zoals gezegd óók minder succes hebben bij de vrouwen.