N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Auto
Autotest De Peugeot 408 is een vorstelijke reiswagen, schrijft Bas van Putten. De stoelen zijn top en er zit best gang in.
Foto Merlijn Doomernik
Range anxiety, angst voor lege batterijen. Daar ging het vaak en terecht over in de begintijd van elektrisch rijden. De eerste stekkerauto’s, behalve Tesla’s, hielden het tien jaar terug na 150 kilometer voor gezien. Daarna moest je meestal zonder snellader opladen in een land zonder laadnetwerk. De petrolheads van toen genoten hun gelijk met volle teugen. Op benzine kwam je 500 kilometer ver, met een beetje diesel duizend, tanken was zo gepiept. Achterlijke boomknuffelaars, die stekkergekken.
Intussen moet je in sommige benzine-auto’s meer vrezen voor een lege tank dan in EV’s voor lege accu’s. Zorgenkind is de plug-inhybride. Omdat die deels elektrisch rijdt, krijgt hij meestal een kleinere benzinetank. Dat scheelt gewicht en de ruimte die hard nodig is voor de elektromotor en de steeds grotere en zwaardere accu’s. Maar wat als het elektrische bereik alsnog beperkt is en je op lange ritten onderweg niet of mondjesmaat kunt bijladen? Bij veel plug-ins kan dat sowieso alleen maar langzaam, omdat ze niet over een snellader beschikken.
Dan krijg je dit.
Elbphilharmonie
Ik neem de Peugeot 408 GT Hybrid 225 mee naar Hamburg. Vanaf mijn huis is dat 300 kilometer, bijna volledig snelweg. Dan is een 12,4kWh-accu in een auto van haast 1.700 kilo exclusief inzittenden snel leeg. In Hamburg zijn de laadpalen in de buurt van de Elbphilharmonie allemaal bezet. Omdat ik geen tijd heb op mijn beurt te wachten en de duur van mijn verblijf de maximale parkeerduur toch zou overschrijden, dump ik de Peugeot in een parkeergarage zonder laadpaal. Na het concert eerst maar eens tanken, want veel benzine zit er niet meer in. Wat krijgen we nou? Met een restbereik van 90 kilometer gaat er amper 29 liter bij. Oorzaak: de tankinhoud bedraagt maar 40 liter. Waarschijnlijk dacht Peugeot: die trendy kopers van ons rijden toch waar mogelijk elektrisch. Alleen kom je elektrisch hooguit veertig kilometer ver met de GT, en ga vooral niet het volledige vermogen van de aandrijflijn aanspreken. Dan heb je met een actieradius van 400 kilometer meer reden voor range anxiety dan in een Tesla Model 3 Long Range. Want zuinig, kuch, is deze grote jongen niet.
Dat is jammer omdat het verder een vorstelijke reiswagen blijkt te zijn. De stoelen zijn top en er zit best gang in; ik deed Hamburg-Groningen in twee uur twintig. Anderzijds is dit het zoveelste Stellantis-product waarin je je afvraagt: waar ken ik de techniek ook alweer van? Nou, van DS’en, andere Peugeots, van Citroëns en Opels. Dat zou niet zo moeten zijn met een model dat zich zo onderscheidend voordoet als deze auto. Ook uiterlijk is de 408 minder exclusief dan je zou denken. Zijn excentriek gerekte hatchbackvorm met crossovertrekjes zit in het stijlvaarwater van een concurrerende Stellantis-knol, de Citroën C5X. Bij Stellantis wordt elke keuze een multiplechoicevraag met de opties A, A of A.
Grote ronde hoepel
Het troost bijna je groen en geel te kunnen ergeren aan wat nog authentiek Peugeot is in de 408. Weg met dat malle ministuurtje, beste Fransen. Ik wil een grote ronde hoepel die het zicht op het dashboard niet belemmert maar ontsluit, en die ik verder naar me toe kan trekken. Irritatiebron twee is het klimaattouchscreen. De symbolen zijn blauw en wit verlicht. Alleen: wat is uit, wat aan? Bij het icoon ‘AC’ moet je ernaar raden. Is de airco ingeschakeld als het blauw of wit is? Blauw, neem je aan, want de actuele temperatuur wordt in blauw aangegeven. Goed gegokt, zeggen de koude rillingen. Maar dat je daar in moderne auto’s nog moeizame gedachten aan moet wijden is een gotspe.
Punt van aandacht is de automatische grootlichtsensor. Die springt slordig om met tegenliggers aan de andere kant van de snelweg. Naderende truckers blijven flitsen. Van tegemoetkomende vrachtwagens ziet de Peugeot de meestal laaggeplaatste koplampen blijkbaar niet branden als die zich deels achter de vangrail in de middenberm verstoppen, waardoor hij grootlicht blijft voeren en de hoogzittende vrachtwagenchauffeur de volle led-laag krijgt.
Waarom zou je zo’n auto kopen? Vanwege het design, dat bijzonder, of voor de binnenruimte, die enorm is. Neem dan voor 10 mille minder wel het instapmodel met 130pk-benzinemotor. Daar kan 52 liter benzine in en hij weegt ruim 300 kilo minder, dus waarschijnlijk is hij stukken spaarzamer dan deze, die pretendeert het te zijn.
Aan autonamen is te zien dat fabrikanten niet meer weten waar hun handelswaar voor staat. De design-suv’s van nu heten Mokka, Capri of Grandland, kolder. Het Chinese BYD noemt een Tesla-concurrent Seal, van Zeehond. Terwijl er ooit verband was tussen titel en product, model en samenleving. Een Citroën met voorwielaandrijving heette Traction Avant, een kleintje Mini. De autonaam benoemde je plaats in de wereld: Kadett voor de gewone man, Admiral voor de rijken. Aziatische en Amerikaanse merken noemden limousines Grandeur, Crown, Century of President, een droom-Cadillac Eldorado. Van die feodale romantiek is weinig over. Westerse elitefabrikanten kozen voor koele cijfers of lettercodes: BMW 5-serie, Mercedes S-klasse. En de mindere goden gingen leuk doen. De nieuwste kleine BYD noemt zich Dolfijn.
Zoom in voor details van de Dacia BigsterKlik op de punten voor uitleg over de details
Dacia herenigt wat je ziet en wat je krijgt. De Bigster, vetste Dacia ooit, hoeft alleen maar groot te zijn voor weinig geld. Daar gaat een budgetmerk tenslotte over. Het topmodel met 155 pk hybride aandrijflijn kost 39.200 euro. Daarvoor koop je wat bij Franse concurrenten tien- en bij de Duitsers 20.000 euro meer kost, en hij is er vanaf 31.000 euro. Zo enorm als hij lijkt, is hij trouwens niet. Met een lengte van 4.57 meter en een voor een suv bescheiden breedte van 1.81, relaxed in parkeergarages die je met twee meter brede mode-suv’s gaat mijden, blijft hij keurige middenklasse. Zo ontkracht hij gewiekst de stigma’s van zijn genre. Dacia maakte hem niet te dik en met zijn net geen 1.400 kilo niet te zwaar, zodat hij haast zo zuinig werd als de kleinere hatchback die je bij Opel of VW hetzelfde of meer had gekost – 1 op 20 is doenlijk. Dacia heeft er alles aan gedaan om een must-have van hem te maken. De stijl is ondanks de schaalvergroting goed gelukt. De neus met de onderbroken horizontale streep doet denken aan de gigantische elektrische Hummers in de VS, maar de klunzigheid van de dikke spatbordbeschermers maakt hem tot een vertederende macho. Zo lief hoe dat Roemeense buurthuis zo hoog op de poten zo laagdrempelig staat te zijn. Hij is een boomhut op wielen, machtig kinderavontuur.
Binnen zet Dacia stappen voorwaarts door de klok terug te draaien. Het draait de premium-aanstellerij van het belevingsterrorisme ferm de strot om door gewoon weer mooi genoeg te maken. De materialen zijn degelijk maar simpel. De stoffen bekleding is zwart, het plastic van het dashboard en de deurpanelen nette armoe. De onopgesmuktheid is bevrijdend. In veel auto’s voel je je clochard in een paleis. Hier ben je meteen thuis en met de pech die arme sloebers overkomt ruikt hij met wat geluk meteen vertrouwd naar jou. Mooi, denk ik van de bekerhouders in de middentunnel, wat een fijn smal randje, daar blijft mijn minibeker pompstationespresso zonder valgevaar in hangen. Dom. De beker zakt er dwars doorheen en dan heb ik mijn eerste testauto met zwembad. Hij ruikt naar Senseo, zei een passagier. Nee, zei ik, hij ruikt naar mijn lot.
Frivole bekledingsaccenten voor het topmodel, verder zijn de stoelen vooral zwart en simpel.
Foto’s Merlijn Doomernik
Nepjuwelen aan een karrepaard
Hoe goed hij ook zit en rijdt, de Bigster is niet perfect. De vensterbank-achtige helling onder de achterste zijruit zag ik herhaaldelijk voor een achteropkomende auto aan, waardoor ik me kapot schrok bij het inhalen. De viercilindermotor bromt naar de maatstaven van nu luidruchtig, al harmonieert de klankkleur met de ruwe bolster van het ouderwetse lastdier dat hij met zijn ongekende laadvolume tot zo’n 1.900 liter is. Van de bijgeluiden onder de vloer hoop je dat ze binnen de garantieperiode escaleren. Bij het topmodel is de luxe én genade én een psychisch ongemakkelijke stijlbreuk met zijn principiële nuchterheid. De hebbedingetjes in de Bigster hangen als nepjuwelen aan een karrepaard. Met gentrificatiesymptomen als een infotainmentdisplay had je bij Dacia leren leven, maar een elektrisch bedienbare achterklep, een elektrisch panoramadak, stuur- en stoelverwarming, een Sound System en deels elektrisch verstelbare stoelen gaan wel héél ver. De audio synthesizert een welkomstgeluidje en het multimediasysteem krijgt online updates, de kleuren heten tegenwoordig deftig Rouge Terracotta of Vert Cėdre, niet normaal meer. Zo barst de Bigster uit de voegen van zijn nederige kaste. Fout chic is hij gelukkig niet geworden. Zie hem als een glampingtent met kacheltje en donzen dekbedden, een veldtocht naar het paradijs. Dit is een auto die naar natte hond mag ruiken. Die zou ik na ondertekening van het koopcontract dan ook direct bestellen.
Het ophangen van een huisnummer is een wettelijke verplichting waar geen woning en bedrijf aan ontkomt. Om te voorkomen dat iedereen maar wat doet, heeft de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) een richtlijn gemaakt. Nu had ik nooit gehoord van de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut, maar het lijkt mij een instelling met een urgente doelstelling, de roep om normaal te gaan doen zien we in vele segmenten van de samenleving en huisnummers vormen daar geen uitzondering op. Het instituut ontwikkelde voor ons de norm NEN-1772, een richtlijn die tot in detail de eisen voor een huisnummer bepaalt. Een cijfer moet bijvoorbeeld minimaal 8,8 cm hoog zijn. Niet alleen voor de postbode, ook de hulpdiensten moeten in één oogopslag kunnen zien waar ze een leven kunnen redden. Waar NEN-1772 zich niet over uitspreekt is een maximale afmeting. Die lijkt onbegrensd. Waarschijnlijk is de hoe-groter-hoe-beter-gedachte hierachter leidend, in de praktijk zien we een wildgroei aan bovengemiddeld grote huisnummerbecijfering. Dat zou een functie hebben als je in een huis met een enorme oprijlaan van 300 meter woont, maar het komt steeds vaker voor bij huizen die gewoon aan de straat staan. Dan heeft het meer een Caps Lock-effect voor iedereen die er op korte afstand mee wordt geconfronteerd. De mooiste is denk ik van de familie Hoogerbrugge uit Den Hoorn, die heeft een metershoge 1 aan de gevel. Een letterlijke nummer 1 in deze categorie.
Groene asperges, in een crème van groene asperges, daarop gedroogde tomaten, daarop heel dungesneden reepjes rauwe witte asperge, met vlierbloesem erover en een sap van gefilterde gazpacho met vlierbloesem, en bovenop een strakke quenelle spierwit, glanzend ijs van amandelmelk met mierikswortel. Als je zo’n gerecht krijgt voorgeschoteld, dan weet je exact waar je je bevindt in de tijd en ruimte: het is eind mei, en we zitten bij restaurant Choux.
De asperge speelt de hoofdrol, in al haar glorie, wit en groen, knapperig en zalvend, hartig en fris. Vlierbloesem geeft een stuivend parfum, de gedroogde tomaat en het gazpachosap geven diepte, een lichtvoetige, vegetale umami-ondertoon. Dat bolletje ijs is geniaal. De mierik geeft pit, de amandelmelk een koude maar zijdezachte, notige romigheid zonder zuivelig en vet te zijn, die langzaam door het geheel heen smelt. Het is een complex gerecht, met veel componenten, maar alles heeft een functie, het grijpt precies in elkaar. Het is bijzonder slim en met een fijne touch gecomponeerd – de touch van chef Merijn van Berlo.
Wat drink je bij zo’n openingszet? Georgië is de bakermat van de wijnbouw. Een land met duizenden jaren wijntraditie, met meer dan 500 inheemse druivenrassen. Een daarvan is de saperavi.
Meestal wordt daar nogal zware, ordinaire halfzoete rode wijnen van gemaakt. Maar sommelier Figo van Onna kent een jonge wijnmaker die er een lichtrode petnat (zie inzet) van maakt: mousserend, met wat lichtrood fruit en een tikje restzoet dat aansluit bij de bloesem en het snoepige van die ingedroogde tomaat, maar toch bitter en hartig genoeg is om de asperges te ondersteunen.
Afgelopen maand vierde Choux haar 10-jarig bestaan. Ik vind het passend om daarbij stil te staan. Om twee redenen. Eén: Van Berlo en Van Onna zijn in dat afgelopen decennium erg invloedrijk geweest in het Nederlandse restaurantwezen. En twee: Choux is nog altijd relevant. Sterker nog: het is alleen maar beter geworden.
Van Berlo begon zijn carrière als chef op theaterfestival De Parade en draaide twee succesvolle pop-uprestaurants in Amsterdam (Réperé en Foyer) samen met Van Onna, voordat ze permanent neerstreken in het opvallende rode pand aan de De Ruyterkade vlak bij het Centraal Station. „Choux is een frisse aanwinst voor de stad”, schreef ik in september 2015. „Licht en sprankelend (…) De chef toont (…) door het hele menu zijn meesterschap in groentebereidingen.”
De keuken van Choux is zeker Nordic te noemen – strikt volgen van de seizoenen, ingrediënten als onrijpe aardbeien en dennenappels op siroop, veel conserveren en fermenteren – maar daarbinnen heeft Van Berlo een herkenbare eigen stijl ontwikkeld, met een duidelijke focus op groenten en complexe, maar toch lichtvoetige, gelaagde gerechten, vaak in combinatie met iets bloemigs.
Dierlijke eiwitten
In een tijdsgewricht waarin we meer zijn gaan nadenken over onze overconsumptie van dierlijke eiwitten, heeft Van Berlo een hele nieuwe generatie koks geïnspireerd om op een andere manier met groenten om te gaan. Hoe je door slim gebruik van sappen en fermentaties geweldig interessante, frisse en tegelijk umamirijke gerechten kan serveren (en zelfs rauwe venkel in een dessert kan verwerken).
Een geweldig voorbeeld daarvan is een klein kommetje bouillon van de opgedraaide schillen van de doperwten (die we later nog tegenkomen) met sap van appel en olie van bonenkruid. Het is megafris, omdat het wel de smaak van sprankelend verse erwtjes heeft, zonder de zoetheid (want alleen van de schillen). Én vanwege het gefermenteerde-tomatenwater. Als ze het niet verteld hadden, had ik niet geproefd dat het erin zat, maar dat lichtzure, umamivolle groentensap makes it work: het verbindt de friszure fruitige appel met hartigheid van het bonenkruid.
Van Onna heeft voor sommeliers eenzelfde soort voorbeeldfunctie, als voorvechter van natuurwijnen – wijnen waarbij zo min mogelijk wordt ingegrepen in het maakproces, vaak van biodynamische teelt. De natuurwijnen van zijn importbedrijf Zuiver Wijnen vind je ondertussen in restaurants in binnen- en buitenland.
Van Berlo blijft nadenken over de toekomst en de impact van zijn keuken. Choux is geen volledig plantaardige keuken. Er wordt soms vlees gebruikt, maar steeds meer in een dienende rol – zoals gevogelte als basis voor een saus. Ook stukken gebakken vis doet hij tegenwoordig niet meer, omdat het voor zo’n groot restaurant heel moeilijk is om het echt duurzaam in te kopen, zegt Van Berlo. Dus werkt hij alleen nog met schaal en schelpdieren, want die hebben minder impact op het ecosysteem in de oceaan.
En ook die weet hij magnifiek klaar te maken. Rauwe langoustine, op heel fijngesneden rettich met ingemaakte zure pruimen van vorige zomer (het seizoen staat alweer voor de deur dus ze moeten op) met een poeder van gevriesdroogde rozen is echt al heel lekker van zichzelf. Maar de volle, rijke room, met de notige, marsepeinige smaak van pruimenpitten, trekt het gerecht totaal naar een andere wereld (hetgeen overigens ook geldt voor de tropisch geurende, maar o zo strakke Gelber Muskateller vom Opok).
Er zit eigenlijk geen enkele zwakke plek in dit menu. Van de amuse van een Oostindische-kers-bloem gevuld met gerookte ricotta gedipt in bijenpollen met exact twee korianderzaadjes; tot de pijlinktvistagliatelle met bruine boter met bergamot op een custard van tuinbonenblad (als chawanushi) op een sambal van mosselen; tot de mega-vlezige morilles op een cracker van Goudse oplegkaas, met paddestoelensabayon, meiknol, ingelegde cantharellen en acacia-bloemetjes; tot een knaller van een vega-hoofdgerecht met de mooiste plompe, dikke witte asperge onder geroosterd daslookblad, naast zelfgemaakte tempeh met een gelakte eikhaas erop.
Op naar de volgende 10 jaar. En eindelijk dan eens die langverwachte Michelinster?