Maral Noshad Sharifi: ‘Naar mensen met een migratieachtergrond wordt nog steeds gekeken met een blik van: wat doe jij hier?’


Foto Cynthia van Elk

Interview

Wat maakt het leven de moeite waard? In haar debuutroman schrijft Amerika-correspondent Maral Noshad Sharifi (33) over het leven als vluchteling in Nederland. „Ook als je het wél ver schopt, vinden sommige mensen dat fucking ingewikkeld.”

In de zomer van 1998 zwemt de negenjarige Talar in het zwembad van Zoetermeer. Naast haar maakt een jongen een bommetje. Als ze proestend weer boven komt, zegt hij: ‘Vieze stinkturk!’ Hij grijpt haar hoofd en duwt haar onder water. ‘Tieft op naar je eigen land!’, roept hij. Ze probeert zich los te maken, maar hij is te sterk. Met ingetrokken knieën gaat hij op haar zitten. Haar paniek groeit naarmate hij haar langer onder water houdt, totdat haar vader in het water springt en haar bevrijdt.

Talar is de hoofdpersoon in de debuutroman Citroeninkt van Maral Noshad Sharifi (33), Amerika-correspondent voor de Volkskrant. Eerder werkte ze als redacteur bij NRC. Het is autobiografische fictie, deze zwembadscène heeft echt plaatsgevonden. Net als veel van de andere gebeurtenissen in het boek. Haar herinneringen en gesprekken met haar ouders en andere Iraanse vluchtelingen vormen de basis van het verhaal, dat gaat over de problemen waar een nieuwkomer op stuit. Problemen waar andere mensen niet echt over nadenken, zegt ze via een videogesprek vanuit New York, maar die ze misschien wel zouden moeten kennen om migranten beter te begrijpen. Ze was vier jaar toen haar hoogzwangere moeder, op dat moment eind twintig, met haar vluchtte uit Iran, waar zij als politiek activist niet langer veilig was. Noshad Sharifi: „Door de opkomst van het populisme, de vluchtelingencrisis en de xenofobie die daarop volgde, werden mensen harder. Er werd hardere taal uitgekraamd. Het beleid werd ook harder, minder bedacht vanuit de behoeften van de vluchtelingen. In dit boek wil ik laten zien: weet wel op wat voor soort families jullie extra druk leggen.”


Lees ook de recensie van Citroeninkt

Daarvoor moest je veel pijnlijke herinneringen oprakelen.

„Ja, ik wist dat ik dit boek een keer ging schrijven, maar stelde het altijd uit. Ik dacht: als ik hier eenmaal aan begin, moet ik eerst heel veel emotionele ruimte hebben. Maar het grappige is: omdat ik het proces zo bijzonder vond, werd het leuk. Ik gaf Talar zo veel aandacht, zo veel tijd, ik plaatste haar op een voetstuk en ging haar van alle kanten bekijken. Wat denkt ze? Wat voelt ze? Wat ziet ze? Gaandeweg kwam ik erachter dat ik de aandacht die ik als kind wilde hebben maar niet kreeg, volledig aan haar kon teruggeven.”

En dus aan jezelf.

„Ja. En dat voelt goed, want ik wil het niet van mijn moeder verwachten, zij heeft al zoveel gedaan. Ik vind het nog steeds onvoorstelbaar wat zij heeft meegemaakt. Het is bijna logisch dat ze mij niet de aandacht kon geven die ik nodig had, dat ze me niet kon begrijpen zoals ik nodig had. Natúúrlijk was ze beschadigd door haar trauma.”

Talar groeit op met getraumatiseerde ouders die voortdurend hevige ruzies maken – haar vader vlucht later ook naar Nederland. Haar moeder bijt zich vast in het leren van de taal, geld verdienen en zorgen dat haar kinderen goed terechtkomen. Al vanaf hun aankomst in Nederland wordt er veel verantwoordelijkheid bij Talar gelegd. Als Talar een puber is, schreeuwt ze tijdens een ruzie tegen haar moeder: ‘Ik was jóúw moeder, jóúw zus, jóúw echtgenoot, ik was állesbehalve je kind. […] Iedere idioot kon zien hoe ongezond het was hoeveel last jij op mij legde.’

Vind je echt dat je geen veiliger thuis van je ouders had mogen verwachten?

„Ik had graag gewild dat mijn ouders zich wat meer bewust waren geweest van het belang van rust, kalmte en zachtheid voor een kind. Maar nee, ik kon dat niet van ze verwachten. Hoe kun je lachen als je vrienden van gebouwen af werden geduwd en werden doodgemarteld in de gevangenis, of daaruit terugkwamen met één oog? Als je jarenlang in angst heb geleefd, moest vluchten en onderweg constant stress voelde? Als je, nog geen dertig jaar oud, werd opgepakt en in de gevangenis werd gezet, hoogzwanger en met een kind van vier, en in een land terechtkwam waar je niet wist of de mensen op je zaten te wachten? Ik kan zeggen: vervelend dat de sfeer thuis niet goed was. Maar ik heb in vrijheid kunnen leven, kon naar een goede school gaan en had genoeg te eten. Ik voel geen verbitterdheid tegenover mijn ouders, totaal niet.”

‘Hoe kun je lachen als je vrienden van gebouwen af werden geduwd, of doodgemarteld in de gevangenis’

De noodzaak om haar herinneringen om te zetten in een boek, ontstond toen haar moeder vijf jaar geleden als gevolg van een hersentumor haar geheugen verloor. Noshad Sharifi realiseerde zich dat ze haar nu níéts meer kon vragen. Na behandelingen keerde haar moeders geheugen langzaam terug. „Ik realiseerde me dat ik, om mezelf te kunnen begrijpen, moest weten waar mijn familie vandaan komt.”

Daarover had ze nooit veel gesproken met haar ouders. „Ik kan me niet voorstellen dat ouders die zijn gevlucht op een dag aan de eettafel gaan zitten, de kinderen erbij roepen en dan zeggen: ‘Zo jongens, nu gaan we eventjes het verhaal van begin tot eind vertellen.’” Maar ze ving wel dingen op, plukjes informatie. Bijvoorbeeld als er oude vrienden van haar ouders langskwamen en ze de hele avond op de bank zaten, elkaar huilend vertellend over hun ervaringen. „Dan dacht mijn moeder dat ik sliep, maar ik hoorde hun gesprekken. Ik wilde het wel en toch ook niet weten.”

Zou je jeugd gemakkelijker geweest zijn als je meer kennis had gehad over het verleden van je ouders?

„Dat weet ik niet. Mijn generatie is natuurlijk heel navelstaarderig, wij zijn erg bezig met wat we denken en wat we voelen. We hebben ook het privilege, de tijd, het geld en de mogelijkheden tot therapie om dat allemaal te onderzoeken. Maar de generatie van mijn ouders is veel minder met zelfreflectie bezig en heeft daardoor best wel slechte copingmechanismen gecreëerd. Ze maken daardoor soms door hun problemen, die ze zelf niet onder ogen durven zien, slachtoffers in hun omgeving. Ik denk dat mijn ouders over veel dingen nooit hadden nagedacht, dat merkte ik ook toen ik ze ondervroeg over hun verleden. Ze moeten nog van alles verwerken.”

In je boek zegt Talar, als ze een tiener is, dat ze zich steeds vaker afvraagt ‘wat we hier doen’. Wat bedoelt ze daarmee?

„Ik denk dat veel kinderen met een vluchtelingenachtergrond dat herkennen. Dat zij ook dachten: oké, ik ga hier heel hard mijn best doen, ik ga de taal snel leren, ik ga alle regels overnemen, ik ga voortdurend nadenken over wat er van mij verwacht wordt. Maar dan doe je je best en je leert die taal en je gaat naar die school en je krijgt die baan en je doet al die dingen, en dan nóg steeds merk je: jullie doen nog steeds een beetje kut tegen mij. Er wordt neergekeken op mensen met een migratieachtergrond die het moeilijk hebben, die niet goed integreren, die de taal niet goed leren. Maar ook als je het wél ver schopt, vinden sommige mensen dat fucking ingewikkeld. Omdat het idee is: de migrant moet het zwaarder hebben, die moet altijd een beetje achter de rest aanhuppelen. Ren je dan ineens heel dicht achter ze, of misschien wel naast of vóór ze, dan zijn er veel mensen die dat echt moeilijk vinden.”

Waarom is dat zo, denk je?

„Migranten zijn een groep in de samenleving die alles mag worden gevraagd en die constant beoordeeld mag worden. Daar hoeft geen xenofobie achter te schuilen. Veel Nederlanders vinden de multiculturele samenleving nog steeds een beetje ongemakkelijk. Dat mag, maar dat hoort niet mijn probleem te zijn. Naar mensen met een migratieachtergrond wordt nog steeds gekeken met een blik van: wat doe jij hier?”

Merk jij dat zelf ook nog?

„In Nederland gebeurde dat heel vaak, het werd me ook letterlijk gevraagd. Na een tijdje ga je jezelf dat dan ook afvragen. Hier in New York was ik voor het eerst op een plek waarvan ik dacht: wow, hier is mijn zijn vanzelfsprekend. Hier komt iedereen ergens anders vandaan, niemand vraagt zich af wat ik hier doe. Ik voel me hier gelukkiger, vrijer. Ik durf nu fouten te maken. Ik ben hier een vollediger mens.”

‘Naar mensen met een migratieachtergrond wordt nog steeds gekeken met een blik van: wat doe jij hier?’

Zou het gemakkelijker geweest zijn om daar op te groeien?

„Ik ben in een land opgegroeid dat, in elk geval destijds, een sterk sociaal vangnet had. Ik ging naar een goede school en mijn ouders hoefden zich nooit zorgen te maken over de ziekenhuisrekeningen. Maar ik denk ook dat ik me in de VS minder eenzaam zou hebben gevoeld. Een van mijn beste vriendinnen is Tibetaans. Zij is Tibetaanser dan ik Iraans ben, en Amerikaanser dan ik Nederlands ben. Dat zijn in de VS twee dingen die elkaar niet uitsluiten. Toen ik opgroeide was je in Nederland óf een goed geïntegreerde Nederlander, óf een migrant. Ik had het wel prettig gevonden als ik niet het gevoel had gehad dat ik moest kiezen.”

In een dialoog in je boek zegt Talars vriendinnetje Elisa tegen haar: ‘Ik zie jou niet eens als een echte allochtoon.’

„Dát heb ik vaak gehoord.”

Minstens zo pijnlijk is Talars antwoord: ‘Echt? Wow. Dankjewel.’

„Ja! Ik ging daar vroeger zelf ook in mee. Terwijl: wat is dat voor fucking rare opmerking? Ik ben bovendien wél een allochtoon, al gebruiken we dat woord niet meer. Het zegt iets over hoe diegene kijkt naar Nederlanders met een migratieachtergrond. Er werd me ook vaak gevraagd of ik moslim was, en dan vond ik het heerlijk om te zeggen van niet. Dat haalde de spanning weg. Maar tegelijkertijd voelde ik me dan ook heel vies. Want dat zijn óók mijn lotgenoten. Het zijn zulke akelige dingen. Naarmate ik ouder werd, ging ik steeds vaker denken: gétverdemme, waaraan heb ik me onderworpen?”

Hoe zou je nu reageren als iemand tegen je zegt dat hij je niet als een echte allochtoon ziet?

„Nu zou ik zeggen dat ik er trots op ben om een migrantenkind te zijn en dat ik het een hele rare opmerking vind.”

Wat is de meest indringende herinnering aan de eerste jaren van je leven?

„Ik denk dat de moeilijkste herinnering is dat ik als kind naar mijn ouders keek en wist: jullie zijn niet gelukkig. Dat… dat is meer dan alles wat we hebben meegemaakt… Als ik aan dat gevoel denk, krijg ik meteen een brok in mijn keel.”

Hoe lang heb je dat gevoeld?

„Ik denk dat ze nu gelukkiger zijn dan toen, maar ik denk dat ze nog steeds heel veel last hebben van wat er gebeurd is in Iran, en van hoe het nu met Iran gaat. Ze hebben het nooit kunnen afsluiten. Het regime zit er nog steeds. Het trauma is still fucking happening. Het is een constante lijdensweg.”

De moeder van Talar denkt steeds opnieuw dat het regime snel weg zal gaan.

„Dat zegt mijn moeder letterlijk iedere keer dat ik haar zie, drie keer per dag. Als ik haar bel zegt ze het minimaal één keer.”

Sinds de 22-jarige Mahsa Amini in september vorig jaar overleed door de gewelddadige wijze waarop ze werd opgepakt door de moraalpolitie, wordt er in Iran gedemonstreerd tegen het regime. Vaak door jonge, hoogopgeleide mensen. Het zijn protesten die bloedig worden neergeslagen.

Hoe kijk jij daarnaar?

„Ja, dat is echt… extreem deprimerend. En pijnlijk om te zien dat een land zó gruwelijk kan zijn, zo barbaars, en dat dan ook nog het land is waar ík had moeten leven, waar de mensen mijn naam dragen en mijn taal spreken en op mijn muziek dansen. Dat maakt het extra moeilijk. Ik wil het niet zien, maar ik moet het zien, want het is de realiteit. En zíj moeten het leven. Het zou oneerlijk zijn als ik al te zwak ben om het überhaupt te volgen. Maar tegelijkertijd is dat zo verlammend. Ook nu weer, nu we erover praten, ik voel hoe de spieren en botten uit mijn lijf verdwijnen.” Ze maakt een beweging alsof ze ineenzakt. „Alsof ik zo kan neervallen. Omdat het zo ondraaglijk is.”

Is het de machteloosheid waar je het meeste last van hebt?

„Ik heb heel lang het gevoel gehad dat ik daar zou moeten staan. Maar ik ken die samenleving helemaal niet, ik ben daar nooit teruggeweest. Aan de ene kant voel ik, naarmate ik ouder word, steeds meer verantwoordelijkheid omdat het kinderen van de helft mijn leeftijd zijn die daar hun leven riskeren. Die dingen zeggen als: ‘Ik heb toch niks te verliezen.’ Dat is echt het meest gestoorde wat een kind van veertien kan zeggen. Wat voor samenleving heb je dan gebouwd? Maar aan de andere kant: ik weet helemaal níks van die plek, wat kan ik nou… Ik voel me in contact staan met de mensen, met het volk, maar ik voel me steeds meer vervreemd raken van dat land. Ik weet niet hoe het daar ruikt, hoe het daar klinkt… Zou ik daar moeten staan? Ik weet het niet.”