‘Beperking’ of ‘handicap’? ‘Blank’ of ‘wit’? – hoe je met taal de maatschappelijke orde aanvalt

Recensie

Boeken

Progressieve taal Woorden doen ertoe. Steeds meer, lijkt het wel. Twee boeken schijnen hun licht op de manier waarop taal onze blik op de wereld stuurt. De een zoekend, de ander een tikje dogmatisch.


Illustratie NRC

Hoe we de wereld waarnemen wordt niet alleen bepaald door onze zintuigen, maar ook door de woorden waarmee we de wereld duiden. Door taal. Om dat punt duidelijk te maken vertelt Kübra Gümüsay in Spreken en Zijn over de Pirahã, een volk in het Amazonegebied van Brazilië. De Pirahã hebben geen woorden voor alle cijfers. Ze kennen alleen ‘een’, ‘twee’ en ‘veel’. Wat betekent dat voor de manier waarop ze waarnemen?

‘Om dat te onderzoeken voerden wetenschappers het volgende experiment uit: ze plaatsten maximaal tien batterijen op een tafel, vervolgens werd aan proefpersonen van de Pirahã gevraagd hetzelfde aantal batterijen neer te leggen. Tot twee of drie batterijen slaagden ze er zonder problemen in om het aantal exact te repliceren, maar vanaf vier batterijen werden de resultaten steeds onnauwkeuriger.’

De Pirahã gebruiken ook geen verledentijdsvormen. Ze herinneren zich slechts de namen van hun grootouders. Ze hebben geen scheppingsmythe. Ze leven in het nu. Als hen gevraagd wordt wat er vroeger was dan ‘antwoorden ze dat alles altijd zo is geweest’.

De linguïst Daniel Everett bracht jaren door bij de Pirahã, aanvankelijk als missionaris. ‘Maar zijn pogingen ze te ‘bekeren’ mislukten keer op keer. Ze interesseerden zich gewoon niet voor verhalen uit de Bijbel en vonden het vreemd dat Everett over ene Jezus bleef vertellen, wiens handelingen door geen levend persoon meer konden worden bevestigd’, schrijft Gümüşsay. Uiteindelijk werd Daniel Everett zelf atheïst.

Kübra Gümüşsay begint haar boek met mooie, onschuldige voorbeelden. Zo vertelt ze over de keer dat een tante tijdens een warme zomernacht in de haven van een klein stadje in het zuidwesten van Turkije zei: ‘Kijk eens hoe fel de yakamoz schijnt!’ Maar de schrijfster, die opgroeide in Duitsland, zag niks schijnen. Haar ouders, ook aanwezig, moesten haar uitleggen wat yakamoz betekent: de weerspiegeling van de maan op het water. In het Duits (of in het Nederlands) is daar geen woord voor.

Verzetsheld

Woorden doen ertoe – lijken er zelfs steeds meer toe te doen. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Neem de ophef over de aanpassingen in de boeken van Roald Dahl. De discussie over het gebruik (of beter: het niet-gebruik) van het woord ‘verzetsheld’ in het Verzetsmuseum in Amsterdam. Het bericht, onlangs, dat een Amerikaans onderzoeksinstituut niet langer spreekt over ‘field work’ – de term heeft ongewenste associaties voor nazaten van slaafgemaakten (ik kies hier bewust voor dit woord en niet iedereen zal dat een goede keuze vinden). Soms verraadt zelfs een enkele letter of enkel leesteken iemands wereldbeeld. Is het Kiev of Kiyv? Transvrouw of trans vrouw? Zwart (met een hoofdletter) of zwart?

‘Je mag tegenwoordig ook niks meer zeggen’, vat Kübra Gümüşsay samen hoe een deel van de samenleving tegen dit soort discussies aankijkt. Je mag ook niets meer zeggen, heet het boek van Mounir Samuel dat onlangs ook verscheen. Ondertitel: Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd.

Het boek van de Nederlandse politicoloog en journalist Mounir Samuel staat net als dat van de Kübra Gümüşsay vol persoonlijke anekdotes. Maar het is, anders dan dat van Duitse, eerst en vooral ook een gids vol suggesties voor een ‘inclusieve, veilige en toegankelijke taal voor iedereen’. Per thema – ‘geslacht, genderidentiteit en seksuele oriëntatie’, ‘toegankelijkheid en validisme’, ‘dekolonisatie en racisme’ – legt Mounir Samuel uit welke woorden volgens hem wel en niet (meer) kunnen en waarom.

Achterin staat een verklarende woordenlijst met de belangrijkste begrippen. Mounir Samuel hoopt dat zijn boek kan dienen als naslagwerk. Validisme omschrijft hij bijvoorbeeld als: ‘de kleinering, uitsluiting en discriminatie van personen met een (meervoudige) functiebeperking op grond van hun fysieke, zintuiglijke, neurologische en/of verstandelijke beperking.’ Samuel gebruikt liever het woord ‘beperking’ dan ‘gehandicapt’. ‘Zwakbegaafd’ is bij hem ‘andersbegaafd’, of beter nog ‘andersbekwaam’. ‘Hoger’ en ‘lager opgeleid’ wil hij vervangen door ‘theoretisch’ en ‘praktisch opgeleid’, en ga zo maar door.

Het is niet toevallig dat beide boeken zijn geschreven door auteurs die de huidige maatschappelijke orde willen veranderen. ‘Woke’ zou je ze kunnen noemen, met een term die zowel een scheldwoord als een geuzennaam is. Wat beide auteurs goed duidelijk maken: taal is macht. Zonder dat ze het heel expliciet zeggen, geven ze daarmee meteen ook een verklaring voor het feit dat er vrijwel wekelijks een nieuwe taalkwestie opduikt in de media. Taal kan de manier veranderen waarop we de maatschappij zien. Maar het werkt twee kanten op: als de maatschappij verandert dan heeft dat ook weer invloed op de taal. En onze maatschappij verandert, omdat nieuwe groepen daarin hun (rechtmatige) plek opeisen. Mensen van kleur, LHBTIQA+’ers, mensen met een beperking.

Kübra Gümüşsay heeft een prachtige vergelijking bedacht om haar punt invoelbaar te maken. ‘Laten we taal zien als een plek’, schrijft ze. ‘Als een enorm groot museum waarin de wereld aan ons wordt uitgelegd.’ In dat museum vind je ‘voorwerpen, wezens en planten uit alle werelddelen, maar ook ideeën en theorieën, gedachten en gevoelens, fantasieën en dromen’. Je hebt er twee categorieën van mensen: de gelabelden en de ongelabelden. ‘De ongelabelden zijn de mensen wier bestaan niet in twijfel wordt getrokken. Zij zijn de standaard. De norm. De maatstaf.’ Kübra Gümüşsay is een gelabelde. Moslima. Hoofddoekdraagster.

Als de ongelabelden door het museum lopen en een gelabelde tegenkomen dan willen ze die begrijpen. Niet als individu maar collectief. ‘Ze analyseren ze. Categoriseren ze. Catalogiseren ze.’ En ze stellen vragen. Kübra Gümüşsay vertelt dat ze jarenlang bezig is geweest met het beantwoorden van vragen van ongelabelden. Als publicist werd ze vaak uitgenodigd voor conferenties, paneldiscussies en interviews, en steeds weer moest ze uitleggen ‘hoe dat samengaat: islam en feminisme, hoofddoek en emancipatie, religiositeit en onderwijs’. ‘Ik was niet alleen ik, Kübra. Ik was ook een moslima en moest dus alle vragen beantwoorden die niet-moslims over de islam te binnen schoten.’ Wie zou ik zijn geworden, vraagt ze zich af, zonder steeds weer die vragen. Taal heeft niet alleen bepaald hoe ze naar de wereld kijkt, maar ook naar zichzelf.

Tv-formats versterken het labelen, schrijft Kübra Gümüşsay, door telkens weer vragen te stellen als ‘is er een plek voor de islam in Duitsland’ en dan een voorstander en een tegenstander aan tafel te zetten. Ze is een beetje boos op zichzelf dat ze steeds opdraafde als ‘moslima met hoofddoek’. In dat soort discussies wordt eigenlijk gesproken over het bestaansrecht van mensen, en dat is niet zonder gevolgen, betoogt ze. ‘Elk woord heeft een effect.’

Kübra Gümüşsay heeft geen makkelijke oplossingen. Haar boek leest vooral als een oproep om na te denken over de manier waarop we naar de wereld kijken, gelabelden en ongelabelden. En om te proberen de mens achter het label te zien.

Transitie

Mounir Samuel, die zichzelf schertsend omschrijft als ‘een Egyptisch-Nederlandse, multi-etnische, meerkleurige, pluriculturele, overtuigd christelijke, queer, trans man met een ernstige visuele beperking’ (hij ziet 8 procent), vertelt openhartig over zijn transitie. Hij ervoer de aanpassing van zijn genderregistratie als ‘een grote vernedering’. ‘Ik werd niet geloofd. Net zoals veel andere transgender personen moest ik jarenlang wachten voor ik überhaupt ‘aan de beurt’ was. Vervolgens kostte het mij ruim twee jaar om de zogeheten deskundigenverklaring te krijgen (dat gebeurt namelijk niet in één gesprek).’ Daar gingen ‘beschamende sessies bij de psycholoog’ aan vooraf, ‘waar ik zelfs werd gevraagd elk los deel van mijn genitaliën een cijfer te geven’. Mounir Samuel vertelt de anekdote als hij het heeft over de recente discussie in de Tweede Kamer over de nieuwe Transgenderwet, die het makkelijker moet maken de ‘v’ of ‘m’ in het paspoort te veranderen. Wat nou, vraagt hij zich af, als die wet gewoon ‘genderregistratiewet’ was genoemd, zou er dan ook zo’n ophef zijn geweest?

Mounir Samuel verwacht veel van de nieuwe taal die hij voorstelt. Te veel, ben je als lezer geneigd te denken, zelfs als je behoorlijk woke bent. Het is moeilijk voor te stellen dat de genderneutrale aanduidingen die hij propageert als ‘brus’ (als alternatief voor zus of broer, in die volgorde!), ‘omte’ (tante en oom), ‘nifje’ (nichtje en neef) en ‘ompa’ (oma en opa) snel ingeburgerd zullen raken.

In zijn streven volledig te zijn – het boek is ruim 360 pagina’s dik – lijkt Mounir Samuel het onderscheid tussen hoofd- en bijzaken een beetje uit het oog te zijn verloren. Dat is trouwens een validisme, een term die de valide, ziende mens als uitgangpunt neemt. Samuel ziet overal validismen en wil die ook graag vervangen. Maar zouden er echt mensen zijn die aanstoot nemen aan een uitdrukking als ‘we kunnen elkaar de hand schudden’ (ook een validisme, omdat dat niet gaat als een persoon een hand mist)? Of aan woorden als handboek, wereldbeeld en zienswijze, die Samuel ook graag wil vervangen.

De lezer die woke niet als een geuzennaam ziet, maar als een maatschappelijke bedreiging zal gruwelen bij het lezen van Samuels boek. Als hij de moeite neemt dat te doen, wat niet erg waarschijnlijk is. Maar dat is betekent niet dat de missie van auteurs als Kübra Gümüşsay en Mounir Samuel kansloos is. Taal verandert voortdurend, niet wanneer iederéén het daar over eens is, maar wanneer een kritische massa ertoe overgaat een woord niet meer te gebruiken, of juist wel. Iemand moet daarmee beginnen, media moeten het overnemen, en dat kost tijd.

Zo kun je je goed voorstellen dat er een moment komt dat de meerderheid het echt niet meer oké vindt om te spreken over ‘blank’ in plaats van ‘wit’. Net zoals de meeste mensen nu waarschijnlijk al vinden dat het n-woord echt niet meer kan – zie de schok toen Raisa Blommestijn het onlangs gebruikte in een uitzending van Ongehoord Nederland.

Taal is werk in uitvoering, en zal dat altijd blijven. Mounir Samuel lijkt dat ook wel te beseffen als hij schrijft: ‘Niemand is woke genoeg om al de slaap uit de ogen te kunnen wissen. Als ik dit boek over een jaar of twee zou schrijven zou ik bepaalde woorden waarschijnlijk al niet meer gebruiken of sommige dingen heel anders formuleren.’

Mounir Samuel dreigt in zijn enthousiasme over een betere taal (en daarmee een betere wereld) wel een tikje dogmatisch te worden. Hij vertelt precies hoe het moet. Drammerig, zullen de anti-wokisten hem noemen. Kübra Gümüşsay is zoekender – bij haar geen lijstjes met woorden die je niet meer mag gebruiken. Maar terloops noemt ze toch een criterium dat in veel taaldiscussies nuttig kan zijn. ‘Mensen noemen zoals ze genoemd willen worden’, schrijft ze, ‘is geen kwestie van beleefdheid, het is ook geen symbool van politieke correctheid of een progressieve houding – het is gewoon een kwestie van menselijk fatsoen.’ Samengevat: Wees fatsoenlijk, houdt rekening met de gevoelens van een ander. Met die regel zullen niet alle problemen uit de wereld zijn, maar het lijkt een goed begin.


Lees ook: Hoe reactionaire schrijvers snakken naar een klassieke stijl