N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Han Wiskerke | Ruraal socioloog Het boerenbedrijf is de afgelopen decennia sterk veranderd. Sommige boeren omarmen meer duurzame verdienmodellen, maar ook zij voelen zich niet altijd gehoord.
De BoerBurgerBeweging heeft woensdag bij de Provinciale Statenverkiezing de rol van dé plattelandspartij overgenomen van het CDA. De verkiezingsuitslag is „een niet mis te verstane uiting van onvrede over het kabinetsbeleid”, zegt Han Wiskerke, hoogleraar rurale sociologie aan de Wageningen Universiteit.
Wiskerke doet onderzoek naar het boerenbestaan en de voedselketen. De BBB schetst er vaak een nostalgisch beeld van, maar hij heeft dat boerenbestaan de afgelopen dertig jaar erg zien veranderen. „De BBB heeft nu goed ingespeeld op de gevoelde tegenstelling tussen stad en platteland, en het sentiment dat het platteland er in Den Haag minder toe doet”, zegt hij op zijn werkkamer. Dat sentiment klopt ook wel ten dele, zegt Wiskerke. „Kleine plattelandsgemeenten moeten bijvoorbeeld een onevenredig deel van de migratiestromen opvangen. In de media hoor je vervolgens vooral simplistische anti-migratie-kreten, liefst door mensen met een zwaar accent. Maar dat plattelandsbewoners vluchtelingenkinderen opnemen en speelgoed en kleding inzamelen, daar is nauwelijks aandacht voor.”
Wat de BBB volgens Wiskerke „goed heeft gedaan”, is dat veel provinciale kandidaten in kleine kernen wonen. „Dat wekt het vertrouwen dat deze partij echt weet wat er leeft.”
Wat de overwinning van de BBB zal betekenen voor bijvoorbeeld het stikstofbeleid, vindt Wiskerke lastig te voorspellen. De BBB is daar heel kritisch op, weet hij, maar heeft ook gewoon te maken met Europese wet- en regelgeving. „Het partijprogramma blinkt uit in zeer eenvoudige probleemanalyses en oplossingen. De praktijk zal weerbarstiger blijken.”
Dan gaat Wiskerke terug in de tijd. Tot de jaren zeventig was het duidelijk waar het in de landbouw naartoe moest, zegt hij. Nooit meer honger, klonk het na de Tweede Wereldoorlog. Er werd een systeem opgetuigd dat zich puur richtte op verhoging van de productie. Met ruilverkaveling, mechanisatie, monoculturen, kunstmest, bestrijdingsmiddelen. „Zoals Ford voor iedereen een betaalbare auto maakte, zo kwam er ook veel en goedkoop voedsel.”
Maar het systeem bleek nadelen te hebben. De biodiversiteit nam er sterk door af. Het vervuilde water en lucht. En met de opkomst van grote bedrijven – banken, voerleveranciers, vleesverwerkers, supermarkten – werd de positie van de individuele boer kwetsbaarder. „De machtsongelijkheid is alleen maar groter geworden”, zegt Wiskerke. „De boer is, cru gezegd, inwisselbaar geworden. Dat is ook het wrange van de boerenprotesten van de afgelopen jaren. Wie zitten daar achter? Grote bedrijven als For Farmers en Agrifirm. Dat soort grote toeleveranciers en afnemers zal het worst zijn hoeveel boeren er in Nederland over blijven. Ze hebben maar één belang, en dat is de veestapel op peil houden.”
Over die protesten: media en politici hebben het dan vaak over dé boeren. Is dat terecht?
„Ze doen alsof het om een vrij homogene groep gaat, maar het is een vocale minderheid die zich tegen strengere regels verzet. Een zwijgende meerderheid erkent heus wel dat het anders, duurzamer, moet in de landbouw.”
De BBB zegt op te komen voor de boeren. Klopt dat in uw ogen?
„Ze komt vooral op voor dat systeem van grootschalige productie. En veel boeren hebben daarin geen beste positie.”
Maar waarom heeft de BBB het in de verkiezingen dan toch zo goed gedaan?
„Ik denk dat veel boeren zich nergens anders meer gehoord voelen. Kijk naar die protesten. Ook biologische boeren deden eraan mee, terwijl zij niet perse tegen strengere stikstofregels zijn. De redenen om te protesteren zijn divers. Boeren willen erkenning voor wat ze doen. Uit enquêtes weten we dat een meerderheid van de boeren best duurzamer wil, maar ze hebben geen idee hoe. Het heeft te maken met het hap-snapbeleid van de overheid. Het ontbreekt aan een visie, dat is hét grote probleem.
„Een voorbeeld. Op 1 april 2015 wordt de melkquotering afgeschaft. LTO Nederland, belangenbehartiger voor de boeren, noemt het bevrijdingsdag. Ook het ministerie van Economische Zaken, waar landbouw toen was ondergebracht, ziet volop groeikansen voor de melkveehouderij. Het aantal koeien neemt snel toe. Maar dan blijkt dat met die groei de Europese fosfaatnormen worden overschreven. Daarop volgt het fosfaatreductieplan, waardoor de veestapel weer moet inkrimpen. Boeren voelen zich heen en weer geslingerd.
„Je ziet het nu ook met stikstof. Na jaren van slap beleid moet de ammoniakuitstoot opeens drastisch omlaag, en wordt gedreigd met uitkoping. Vind je het vreemd dat er een totaal wantrouwen is ten opzichte van de overheid?”
Is de productiegedreven landbouw nog steeds de dominante vorm in Nederland?
„Nee. Ik schat dat nog 35 procent van de bedrijven op het spoor van schaalvergroting en kostprijsbeheersing zit. Maar we hebben nooit afscheid genomen van dat dominante model. Ik bedoel, de politiek heeft dat niet willen doen. En LTO ook niet. Terwijl in de jaren 90 al duidelijk was dat de grenzen van de groei waren bereikt.
„Sinds die tijd heb ik het boerenbestaan al op allerlei manieren zien veranderen. Het beeld wordt steeds diverser. In bedrijfsvorm, in het ideaalbeeld van boer zijn, in ideeën over duurzaamheid, over de toekomst.”
Heeft u daar een voorbeeld van?
„Een groeiend aantal boeren is een inkomen naast het bedrijf gaan zoeken. In de jaren 90 ging het al om een kwart van het aantal bedrijven, inmiddels is het ruim de helft. We hebben dingen zien opkomen als zorg, toerisme, kinderopvang, natuurbeheer. De laatste jaren is energieproductie erbij gekomen. Op een deel van het land komt een windmolen, of een zonnepark. Dat zijn lucratieve vierkante meters.”
Waarom kiezen boeren ervoor om iets anders erbij te gaan doen?
„Wat veel van deze multifunctionele boeren ons vertellen, is dat de gangbare landbouw zo eenzaam is geworden. Door de almaar verder gaande mechanisatie werken er steeds minder mensen op een bedrijf. Ze hadden ook het idee dat ze het contact met de lokale samenleving waren kwijt geraakt. Dat kregen ze terug door er een andere bedrijfstak naast te beginnen, zoals een camping. Van die multifunctionele boeren geeft 90 procent het contact met burgers en consumenten als reden om ermee door te gaan. Maar er is ook een groep boeren die absoluut geen burgers op het erf wil.”
Hebben die andere opvattingen over het boer-zijn?
„Het ideaalbeeld van boer-zijn wordt heel verschillend ingevuld. Degenen die produceren voor de wereldmarkt, hebben vaak contracten met grote afnemers: de verwerkende industrie, supermarkten. Die bepalen de prijs. De boer is eigenlijk een ondergeschikte schakel. Toch ziet hij zich vaak als de echte ondernemer. Dat je er als boer iets anders bij doet, dat vindt hij niet de bedoeling van het boer zijn. Toen de eerste boeren startten met agrotoerisme, werd er op ze neergekeken.
„Maar voor anderen is de afhankelijkheid van die dominante voedselbedrijven juist de reden geweest om uit de productie-race te stappen. Sommigen verkleinen hun bedrijf om weer een gevoel van autonomie terug te krijgen. Of ze beginnen iets anders. Een zorgboerderij, of een streekwinkel. Daar krijgen ze dan wel andere afhankelijkheden voor terug. De mensen moeten wel naar jouw winkel of camping komen. Maar als je die boeren vraagt naar ondernemerschap, zeggen velen: met die omschakeling werd ik gedwongen weer echt ondernemer te zijn.
„In die dynamiek zie je de samenhang op het platteland ook sterk veranderen. Ik heb het bijvoorbeeld gezien op Noord-Beveland, waar ik ben opgegroeid. De agrarische sector stond eerst erg tegenover horeca en toerisme. Maar in hun poging om weer autonomie terug te pakken, zie je dat boeren meer gaan samenwerken met andere ondernemers op het platteland. Er komen bijvoorbeeld wandelroutes waarbij je bij een boerderij een ijsje eet, en even verder in een café een biertje drinkt.”
Zo’n tien jaar geleden bent u ook de relatie tussen platteland en stad gaan onderzoeken. Waarom?
„Door de grootschalige productie is die relatie sterk veranderd. Stad en platteland zijn meer van elkaar geïsoleerd geraakt. Kijk naar Brabant Stad, een samenwerking tussen de vijf grote steden daar. In de omgeving is een hoge concentratie van varkenshouders. Die produceren vooral voor de export, maar de problematiek, onder andere de geur-overlast, wordt wel lokaal gevoeld.
„Rond 2010 zien we in Europa een belangrijke kentering in de opstelling van steden. Daar waar de nationale overheid totaal faalt als het gaat om een integrale visie op landbouw en voedselvoorziening, gaan steden er juist druk mee aan de gang. De aandacht voor voedsel, en de herkomst, groeit. Steden realiseren zich dat de kwaliteit van leven niet alleen de stad betreft, maar ook het omliggende platteland. Er komt een sterk pleidooi, ook door ons als onderzoekers, voor een ander economisch landbouwmodel. Dat richt zich niet op groei van het bruto nationaal product, maar op groei van duurzaamheid en welzijn.”
Hoe ziet u de toekomst van de landbouw in Nederland?
„Die zal divers blijven. De overheid wil in ieder geval dat er meer biologische landbouw komt. En meer agro-forestry, een combinatie van land- en bosbouw. Het aantal boerenbedrijven dat zorgt draagt voor natuur en water, zal toenemen.”
En het spoor van hoge productie tegen een zo laag mogelijke kostprijs?
„Dat spoor zie ik steeds lastiger worden. In Nederland is het vechten om ruimte. De grond wordt duurder, arbeid ook. Er komen meer milieuregels. Het spoor waar sinds de jaren 50 alles op is ingezet, heeft z’n langste tijd gehad.”