De spiegel is het ding dat ons bewijst dat we zelf geen ding zijn

Het ding De spullen om ons heen en de dingen die we gebruiken: ze laten zien wat we belangrijk vinden en hoe de wereld verandert. Deze week: de spiegel.


Foto Getty Images, bewerking NRC

Mijn achternichtje van een half jaar oud heeft onlangs de spiegel ontdekt. Het is een opmerkelijk gezicht haar interesse zo gewekt te zien worden door iets wat ze niet kent maar wel herkent. Iets wat haar zowel vreemd als nabij is. Ze steekt haar mollige handje uit, het spiegelbeeld steekt de hand uit. Ze lacht, het lacht terug.

Natuurlijk is de confrontatie/ontmoeting met ons spiegelbeeld niet begonnen met de spiegel. Spiegelende effecten zijn zo oud als water, als rivieren en meren en gletsjers. Onze aapmensachtige voorvaderen moeten al langs plassen getrokken zijn en zich hebben verbaasd over hun parallelle gezelschap in het water. Maar bij zulke effecten ging het vrijwel altijd om een onvolkomen beeld, trillerig en makkelijk weggeblazen door de wind. Daardoor werd de illusie van het perfecte spiegelbeeld, van een volmaakt gespiegelde ik verstoord, en werden we gerustgesteld: er was dus nog altijd slechts één versie van ons. Het ding in kwestie, de huisspiegel, was in eerste instantie eveneens imperfect: het ging om platen van obsidiaan, een glasachtige vulkaansteen, die werden gepolijst en aan de muur gehangen. De eerste handspiegels, door de Egyptenaren rond 3000 voor Christus vervaardigd, waren van gepolijst brons of koper. Later leerden de Romeinen met glas te werken. Maar pas rond 1400 ontdekte men het glasblazen en ontstond de voorloper van de moderne spiegel (eerst met een achterzijde van tin-amalgaam, later van zilver).

Over de verwarring van de spiegeling – ben ik het of is het een ander? – gaat de mythe van Narcissus, waarin een knaap zo verliefd wordt op zijn spiegelbeeld dat hij het niet met rust kan laten. Uiteindelijk verhongert hij oog in oog met zichzelf. Ook in moderne sprookjes wordt de spiegel(ing) vaak in verband gebracht met ijdelheid; volgens Sneeuwwitje is de voornaamste taak van de spiegel immers te tonen wie de mooiste van het land is.

Er zit ontegenzeggelijk iets betoverends in ons spiegelbeeld, en dat hangt samen met het contrast tussen het ‘objectieve’ beeld dat we van onszelf zien, het beeld dat anderen dus ook dagelijks waarnemen, en ons zelfbeeld, de versie van onszelf die we gaandeweg hebben ontwikkeld, en die we koesteren. Dat contrast is nooit zonder spanning – we kijken in de spiegel en zien een halve vreemde. De paradox: juist omdat het spiegelbeeld altijd enigszins vreemd is, zijn we beter in staat om onszelf te zien. En wat we dan onherroepelijk vaststellen is dat wij zelf 1) bestaan en 2) geen ding zijn. De spiegel is het ding dat ons bewijst dat we zelf geen ding zijn.

Tegelijk is het kijken in de spiegel een pseudosociale bezigheid: je doet het alleen, maar je bootst een sociale interactie na, omdat je als gezegd ‘met de ogen van de ander’ naar jezelf kijkt. Het is de spiegelzijde van de looking glass self-theorie van de Amerikaanse socioloog Charles Cooley, die betoogde dat mensen, in tegenstelling tot dieren, een duidelijk beeld van zichzelf krijgen door middel van contact met anderen. Door ons voor te stellen hoe we op anderen overkomen (eerste stap), door ons te verbeelden hoe anderen op basis van die indruk over ons zouden kunnen oordelen (tweede), en door daar een idee van een ‘zelf’ tegenover te stellen (derde en laatste stap). Om dat zelf te ontwikkelen zijn er dus altijd anderen nodig. En met die blik van de ander maken we misschien wel voor het eerst kennis wanneer we in de spiegel kijken: dan is de blik van de ander namelijk die van onszelf.

Inmiddels is de productie van de spiegel dankzij allerlei technieken die voor deze rubriek niet ter zake doen geperfectioneerd en hangt er in elk huis wel een onverbiddelijk natuurgetrouwe spiegel. „I am silver and exact”, schreef Sylvia Plath in 1961, in haar gedicht ‘Mirror’. „I have no preconceptions. Whatever I see I swallow immediately. Just as it is, unmisted by love or dislike. I am not cruel, only truthful. The eye of a little god, four-cornered.”

Een kleine god, dat is de spiegel. En net als Adam die zijn vinger uitsteekt naar God, steekt mijn achternichtje haar vinger uit naar haar spiegelbeeld.