N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Robert Crince le Roy Als het aan de Orde van Advocaten ligt, scherpt de minister zijn plannen voor toezicht op de advocatuur aan. „Wij staan open voor wat er leeft.”
Er is de afgelopen maanden goed geluisterd, zegt Robert Crince le Roy, voorzitter van het bestuur van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Geluisterd naar kritische noten en vragen uit de Tweede Kamer en de samenleving. Geluisterd naar de eigen beroepsgroep, waar Crince le Roy en zijn medebestuursleden tijdens een uitgebreide „ronde langs de velden” te horen kregen hoe advocaten vinden dat de hervorming van het toezicht eruit zou moeten zien.
Op basis daarvan presenteert de NOvA dinsdag een opvallend advies aan minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind (D66). Daarin adviseert de advocatenorde – die geldt als een invloedrijke gesprekspartner – de minister om zijn plannen voor de hervorming van het advocatentoezicht aan te scherpen, zodat het toezicht op onderdelen onafhankelijker wordt. Zo dienen in het bestuur van de nieuwe landelijke toezichthouder straks ook niet-advocaten te komen. „Ons advies geeft aan dat we openstaan voor wat er in de maatschappij leeft”, vindt Crince le Roy.
Hij benadrukt het toezicht „belangrijk” te vinden. „De NOvA heeft als taak te streven naar een hoogwaardige beroepsuitoefening zodat rechtszoekenden hoogstaande juridische bijstand krijgen. Toezicht op de advocatuur zorgt ervoor dat aan die wettelijke taak kan worden voldaan.”
Eén landelijke toezichthouder
Weerwind presenteerde in september vorig jaar zijn plannen, mede in overleg met de NOvA tot stand gekomen, voor hervorming van het toezicht op de advocatuur. De grootste systeemwijziging is dat er in plaats van elf regionale toezichthouders – zogeheten dekens – straks één landelijk toezichthouder komt die verantwoordelijk wordt voor het toezicht op ’s lands ruim achttienduizend advocaten. Zo’n toezichthouder zou beter zijn toegerust om toezicht te houden op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en om schandalen te voorkomen zoals de fraude bij het kantoor van landsadvocaat Pels Rijcken. de minister voor ogen had kwam kritiek. Die richtte zich vooral op het veronderstelde gebrek aan onafhankelijkheid. Volgens Weerwinds plannen gaat de toezichthouder namelijk deel uitmaken van de NOvA, die tevens de drie bestuursleden – allen advocaat – voordraagt. Kritiek kwam onder anderen van Jeroen Kremers, die nauw betrokken was bij de hervorming van het toezicht op de financiële sector en tot vorig jaar lid was van het college van toezicht op de advocatuur. Hij pleitte ervoor om het advocatentoezicht volledig los van de advocatenorde te organiseren in een zelfstandig bestuursorgaan, naar het voorbeeld van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Lees ook: Strijd om advocatenregels verhardt: ‘Regels moeten worden gehandhaafd’
In het advies aan Weerwind stelt de advocatenorde dinsdag zowel aanpassingen van Weerwinds plannen als een nadere invulling voor. Zo dient het bestuur van de landelijke toezichthouder niet te bestaan uit drie advocaten, zoals nu het plan is, maar zouden er ook een of twee personen van buiten de advocatuur deel van moeten uitmaken – met geheimhoudingsplicht. Daarbij dient niet de NOvA de voordracht van die bestuursleden te doen, maar bijvoorbeeld de ‘Blik van buiten’: een door Weerwind aangekondigd extern orgaan dat het functioneren van het advocatentoezicht bekijkt.
Het NOvA-bestuur vindt dat de landelijk toezichthouder juridisch gezien wel onderdeel van de advocatenorde moet zijn. Maar om de vrees van de Tweede Kamer weg te nemen dat de toezichthouder in hetzelfde Haagse pand als de advocatenorde komt, noemt de NOvA het wenselijk dat het toezicht vanuit een andere locatie plaatsvindt. Ook moet het recht om eigen personeelsbeleid te voeren worden vastgelegd. „We moeten ervoor waken dat er invloed kan worden uitgeoefend op de toezichthouder, waardoor die niet meer in staat is om zijn taken en bevoegdheden onafhankelijk uit te oefenen”, zegt Crince le Roy.
Het advocatentoezicht kan nóg onafhankelijker: volledig buiten de advocatenorde via een zelfstandig bestuursorgaan, naar het model van de AFM. Waarom ziet u daar niets in?
„Dat vinden wij niet het geschikte organisatiemodel voor toezicht op de advocatuur, en dat heeft te maken met de bijzondere positie van de advocatuur in de rechtsstaat. Een cliënt moet in het volste vertrouwen met een advocaat kunnen spreken en die advocaat moet furieus tegen de overheid kunnen optreden. Dit is in het belang van de rechtzoekende, want als er een vorm van staatstoezicht is, kan die er niet op vertrouwen dat informatie die tussen hen uitgewisseld wordt vertrouwelijk blijft en doe je afbreuk aan het fundamentele beginsel dat er vrij verkeer tussen een advocaat en cliënt moet kunnen zijn. Daarom vinden wij dat het toezicht binnen de beroepsgroep georganiseerd moet worden, maar wel zo onafhankelijk mogelijk.”
In Duitsland en Engeland denken ze daar toch niet wezenlijk anders over? Daar hecht de advocatuur óók aan die onafhankelijkheid tegenover de staat, maar is het toezicht met allerlei waarborgen buiten de advocatenorde belegd.
„Dat is appels met peren vergelijken, daar heeft men hele andere rechtsstelsels. Wij vinden dat er wel degelijk eisen mogen worden gesteld aan de onafhankelijkheid van het toezicht op de advocatuur, vandaar dat wij ook in ons advies verschillende voorstellen doen om die onafhankelijkheid – onder de paraplu van de NOvA – te borgen. Toezicht buiten de NOvA leidt per definitie tot invloed door de overheid, of die nu groot of klein is. Dat zien wij, gelet op de bijzondere positie van de advocatuur, principieel niet zitten.”
In uw advies staat dat advocaten zich zorgen maken over de kosten van het toezicht. Hoe groot moet de toezichthouder worden wat de NOvA betreft?
„De nieuwe toezichthouder zal straks een eigen begroting maken op basis van de prioriteiten die het bestuur van die toezichthouder stelt. Het toezicht moet zodanig zijn dat het effectief kan worden uitgeoefend, maar het moet wel proportioneel zijn, want het moet wel betaald kunnen worden door de beroepsgroep. Advocaten wentelen deze kosten doorgaans af op hun cliënten, maar bij bijvoorbeeld de sociale advocatuur kan dat niet. Vandaar dat wij vinden dat we een verdeling moeten ontwikkelen waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Juist die kwetsbare sociale advocatuur mag niet de dupe worden van het toezichtsbudget.”