Graag had ik Titus boven mijn tomadobureautje gehad

Schilderij Reproducties van oude meesters zijn uit de mode. Maar het had wat moois dat ze vroeger vaak bij mensen thuis hingen, vindt Mariëtte Haveman.

Titus aan de lezenaar, 1655, van Rembrandt van Rijn.
Titus aan de lezenaar, 1655, van Rembrandt van Rijn. Foto Jerry Lampen / ANP

Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw hingen veel mensen reproducties van bekende oude schilderijen aan de wand. Het haasje van Dürer, de Zonnebloemen van Van Gogh, en in dat rijtje hoort ook Titus, de zoon van Rembrandt.

Het is achteraf makkelijk smalen over die gewoonte, maar de eerbied en liefde voor oude kunstwerken die daaruit sprak had ook iets moois. Voor de kinderen in die huizen werd Titus een beetje familie.

Afdwalen

Bij ons thuis was de kunst semi-abstract. Ik heb er nooit zo’n band mee opgebouwd. Wel nam mijn vader mij af en toe mee naar Museum Boijmans van Beuningen. En tussen de schilderijen die we extra goed bekeken hoorde ook de jongen van mijn leeftijd die duidelijk zat te dromen boven zijn schoolwerk. „Wat het bijzonder maakt”, zei mijn vader, „is de duim.” En kijk toch hoe prachtig geschilderd.

Dat zag ik allemaal ook wel. Maar belangrijker voor mij was dat ik iemand zag die ik begreep. Een vertrouwde verschijning. Schoolschrift. Afdwalen. Graag had ik hem boven mijn tomadobureautje gehad, maar hij kwam er niet in, net zomin als lakschoenen of een witte gehaakte maillot. Mijn ouders waren modern.

Voor een kunstenaar is het handig om je gezichten dicht bij huis te halen

Voor een kunstenaar is het handig om je gezichten dicht bij huis te halen. Je hebt ze zien groeien in hun vorm, en je ziet ze elke dag. Bij Vermeer kun je het alleen maar vermoeden maar bij Rembrandt weten we zeker dat hij zijn familie – en zichzelf – er te pas en te onpas bijhaalde. Saskia als Flora, Titus als Franciscaner monnik, zichzelf als de apostel Paulus. Net als bij Vermeer weten we veel van zijn omgeving dankzij een faillissement. De inventaris van de desolate boedelkamer van 14 juli 1656, nu nog bewaard in het Amsterdamse Gemeentearchief, telt naast veel kunst en grafiek allerlei exotica, wapens, helmen en spullen die je terugziet in zijn schilderijen.

Maar de Titus uit de verzameling van Boijmans van Beuningen, die het pièce de résistance vormt van het nieuw geopende Rembrandthuis, is afgebeeld als zichzelf: een jongetje dat al driehonderd-achtenzestig jaar zit af te dwalen boven zijn schoolboeken. Waar denkt hij aan? Ik weet het al sinds mijn veertiende. Maar ik vertel het niet.