14de-eeuwse vissers

Rond deze tijd van het jaar, wanneer de zomer langzaam maar zeker nadert, krijg ik altijd zin in vakantieachtige gerechten. Denk: mediterrane keuken en niet te ingewikkeld, of in elk geval makkelijk voor te bereiden. Zodat je lang en zorgeloos door kunt blijven borrelen in de tuin of op het terras. En wanneer het dan ook echt zomers weer is, zonnig en warm, eet ik mijn avondmaaltje graag op kamertemperatuur. Een granensalade, een groenteschotel – het is verbazingwekkend hoeveel groentegerechten stiekem smakelijker zijn op kamertemperatuur dan warm uit de pan – of simpelweg een grote schaal met allerhande lekkers. Tapas, mezze, hors-d’oeuvres, antipasti, hoe je ze ook maar noemen wilt.

Onze klassieker van vandaag voldoet aan elk van deze verlangens. Sarde in saor is een specialiteit uit Venetië: gebakken sardientjes in een marinade van zachtjes gestoofde uien met rozijnen, pijnboompitten en wittewijnazijn. Wie La Serenissima ooit bezocht én een beetje van vis houdt, heeft het er vast weleens gegeten. De visjes worden koud, of beter gezegd op kamertemperatuur geserveerd als ‘cicchetti’, hapjes die, meestal vanaf het einde van de middag, maar soms ook al aan het einde van de ochtend, staan uitgestald op de toog van de vele wijnbarretjes die de stad telt. De Venetiaanse traditie wil dat je er een glas ‘ombra’ bij bestelt, een eenvoudige witte wijn uit de streek.

Sarde in saor is een gerecht met een lange historie. Al omstreeks het jaar 1300 bereidden vissers hun vangst op deze manier aan boord, waarbij de azijn en uien dienden om de vis langer vers te houden. Een paar eeuwen later, na de grote pestepidemie die Venetië tussen 1575 en 1577 teisterde, zouden de sardines een vaste rol krijgen binnen het Festa del Redentore. Tijdens dit volksfeest, dat nog steeds ieder jaar wordt gehouden op de derde zondag in juli, gedenkt de stad het einde van epidemie met een processie naar de Chiesa del Redentore, een groot vuurwerk, vrolijk versierde boten én sardientjes in zoetzuur.

Waar de veertiende-eeuwse Venetiaanse vissers vermoedelijk alleen nog maar uien en azijn gebruikten, beiden uitstekende conserveermiddelen overigens, breidde de receptuur zich in de loop van de geschiedenis langzaam uit naar de sarde in saor zoals we die nu kennen. Vrijwel altijd met rozijnen, vaak ook met pijnboompitten, en soms zelfs een snufje kaneel, kruidnagel of korianderzaad. Je hoeft alleen maar te bedenken dat Venetië altijd een zeevarende handelsstad is geweest, om te begrijpen dat dit invloeden uit meer oostelijke contreien zijn.

Op zoek naar het ultieme recept voor sarde in saor raadpleegde ik een flink aantal Italiaanse kookboeken en websites. Wat daarbij vooral opviel is hoezeer de verhoudingen tussen vis en azijn variëren, van slechts 50 ml tot wel 400 ml azijn op een pond sardines. Dat eerste lijkt mij niet zuur genoeg – het gaat hier om een recept van Antonio Carluccio, die ook nog eens 50 g suiker toevoegt – en het tweede lijkt me dan weer veel te zuur. In sommige recepten gaat behalve azijn ook witte wijn, en dat vond ik dan weer wel een goed idee. Afijn, u vindt hiernaast een versie die een beetje die van de veertiende-eeuwse Venetiaanse vissers vertegenwoordigt, en een beetje van mijzelf is.