Wat zegt het als je hele familie je herkent in een regionaal opsporingsprogramma – en ze dan allemaal de politie bellen om je aan te geven? Is dat dan éxtra betrouwbaar omdat niemand je zo goed kent als je broer, schoonzus of halfbroer? Of moet dat juist dubbel worden gewantrouwd omdat dit ook dé kans is om een hinderlijk gevonden familielid erbij te lappen?
De verdachte kiest voor het tweede. En de officier voor het eerste. Zij vindt de herkenning waardevol, want gebaseerd op familiekennis. Van haar moet de lange, tengere Wesley zes jaar cel krijgen voor twee mislukte overvallen op een restaurant en een supermarkt. En voor één gelukte overval waarbij een handtas met veel cash werd meegenomen. Een sterk op hem lijkende overvaller stapte daar binnen, zwaaiend met een mes, onder de uitroep „geld, geld, geld”. Langer dan twintig seconden duurde het bezoek nooit. Maar lang genoeg om het personeel de stuipen op het lijf te jagen.
Eén keer wist de man twee briefjes van vijftig uit de kassa mee te grissen. En een keer een handtas, van de eigenaresse, die net voor de feest- en verjaardagen een paar honderd euro had gepind. Ze had ook de dagomzet alvast in haar tas gedaan. Een vertegenwoordiger van Slachtofferhulp legt uit waarom de schade van die éne handtas daarom 2.414 euro moet bedragen. Haar cliënt is nog steeds angstig.
Wiet
Wesley heeft de belangrijkste punten voor z’n verdediging, met de hand uitgeschreven, voor zich liggen. In het slotwoord loopt hij die uitgebreid na. Hij zegt „zeker te weten dat ik onschuldig ben”. Hij klinkt gestrest, maar de rechter weet hem geduldig aan de praat te krijgen. Wesley vermoedt een wraakactie van de familie, met wie hij „nooit meer iets te maken wil hebben”. Hij kan twee motieven verzinnen. Een broer zou „achter m’n vrouw aan zitten”. En een ander zou hem ervan verdenken ooit met een anonieme tip bij de politie een huiszoeking te hebben uitgelokt, wegens wapenbezit. „Dat was toen hij in wiet dealde.”
Gelooft de rechtbank dat hij „erin is geluisd”? Voor Wesley pleit dat geen van de getuigen van de overvallen zijn opvallende wenkbrauwpiercing noch de „tunnels” in zijn oren hebben vermeld aan de politie. Lang, dun en een scherpe neus – dat was ongeveer het signalement. Wesley denkt zelf dat iedereen die versieringen zou bemerken – maar aan de voorzitter van de rechtbank heeft hij wat dat betreft niets. Die is visueel gehandicapt en leest het procesdossier met behulp van een brailletoetsenbord. Ook het mes is niet gevonden, noch de fiets of buitgemaakte damestas. Met vinger- of voetafdrukken is er niets gebeurd, ook niet met dna. Wesley vindt dat het politieonderzoek rammelt.
Tegen hem pleiten wel een paar Puma-schoenen, de blauwe overjas en de broek met opvallende streep, die op de bewakingsbeelden te zien waren. Die zijn bij hem aangetroffen. De blauwe jas droeg hij bij zijn arrestatie. Dat er op zijn telefoon vlak ná de overvallen op 112-websites is gezocht, precies naar ‘zijn’ overvallen, is zelfs zwaar verdacht. In één geval had Wesley zelfs al een zoekterm ingevuld vóórdat ‘zijn’ overval door de politie online was gepubliceerd. Dat duidt op schuldige voorkennis. En hij bezocht dergelijke sites daarvoor nóóit. En daarna óók nooit meer, wat ook niet wijst op consequente belangstelling. De politie pluisde in totaal drie jaar zoekgeschiedenis na.
Sinds die arrestatie begin december is aan de reeks overvallen op middenstanders bovendien een einde gekomen, noteert de officier. Zij ziet Wesley, die als dakloos is geregistreerd, een „zwerversuitkering” heeft en „iedere dag op zoek is naar geld”, als de dader. Een gevaar voor zichzelf, de samenleving en voor zijn gezin met drie kinderen, van wie hij de woning niet mag bezoeken vanwege een locatieverbod. De overvallen en de diefstal noemt ze „heel forse feiten” met veel impact op de slachtoffers.
Op zijn strafblad prijken wel een paar zaken, maar die zijn „van een heel andere orde” dan roofovervallen met geweld, constateert de rechter. Rijden onder invloed, bijvoorbeeld. „Heeft u problemen met drank of drugs?”, Nee, zegt Wesley, „af en toe een pilske”, dat is het. Hij is ingeschreven voor beschermd wonen, wat wijst op sociale of persoonlijke problematiek. Maar Wes wil daar niets over zeggen. En hij heeft zijn advocaat verboden daarover uit te weiden. Zij laat het bij een „belast verleden”, dat hij „niet alles kan verwerken”, maar wel iemand is die „vecht voor zijn kinderen”. En dat er „af en toe duiveltjes uit het verleden weer opspelen”, waardoor hij zich dan niet gepast gedraagt.
Wesley raakt bij haar verhaal geëmotioneerd. De parketwacht reikt een glaasje water aan en de rechter vraagt of een korte schorsing misschien kan helpen. Dat hoeft allemaal niet. Wel wordt duidelijk dat hij antidepressiva krijgt voorgeschreven. Twee weken later wordt hij veroordeeld tot vier jaar cel.