N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Borderellen Eigenaren dienden voor de afschaffing van de slavernij in 1863 een borderel in, een document waarmee ze compensatie konden claimen. De uitgekeerde bedragen zijn nu per plantage en per eigenaar te zien.
Welke slavenhouder kreeg compensatie van de Nederlandse overheid voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen en hoeveel? Dat is nu op te zoeken in de plantagekaart boven dit artikel en de datatabel onderaan.
Deze gegevens in de kaar en in de tabel zijn gebaseerd op de borderellen en bijbehorende verslagen en processen-verbaal uit het archief van de Algemene Rekenkamer, dat in het Nationaal Archief ligt. Historicus Okke ten Hove heeft de dossiers overgeschreven, en daarna gedigitaliseerd. NRC heeft de gegevens daarna geautomatiseerd verwerkt en handmatig bijgewerkt.
300, 200, 100 gulden
In de datatabel staan zowel de compensatiebedragen die slaveneigenaren kregen voor hun aandelen in plantages, als voor de slaafgemaakten die zij privé in bezit hadden. Sommige eigenaren dienden meerdere borderellen in – voor elke plantage één – en kregen dan ook meerdere bedragen uitgekeerd. Door op hun naam te zoeken, komen alle bedragen in de tabel onder elkaar. De kaart groepeert de uitgekeerde bedragen per plantage.
In de datatabel staan de borderellen van Suriname en van de Nederlandse Antillen. In Suriname was het compensatiebedrag 300 gulden per slaafgemaakte, en in de Nederlandse Antillen 200 gulden, met uitzondering van Sint Maarten waar het bedrag 100 gulden was. De tabel kan worden gesorteerd op naam, bedrag, locatie, plantage et cetera.
Bij de particuliere borderellen komt het relatief vaak voor dat er nul gulden werd uitbetaald. Vaak was de reden daarvoor dat de eigenaar slechts één of twee tot slaafgemaakten op het borderel noteerde, die dan voor de telling waren weggelopen, waardoor geen compensatie werd toegekend.
De tabel kent voorbehouden. Soms zijn er schrijffouten of meerdere spellingen in de originele teksten aangetroffen. Soms zijn er fouten gemaakt bij het overschrijven, of was het bijvoorbeeld niet duidelijk of er een n of een m stond. NRC heeft namen die evident op elkaar lijken, zoals Wilhelm Eduard Rühmann en Wilhelm Eduard Ruhmann, samengevoegd. Het is niet geheel uitgesloten dat in een enkel geval abusievelijk een ouder en kind met gelijke namen als één persoon is samengevoegd. In een enkel geval mist er een aandeel, of tellen de bedragen die aan de aandeelhouders zijn uitgekeerd niet exact op tot het totaal van de plantage. Dit komt niet vaak voor – de boekhouding was secuur. Een flink aantal toegekende bedragen zijn om diverse redenen (overleden, onvindbaar, betwist eigenaarschap) niet uitgekeerd.
Lees ook: Hoe Nederland met de slavenhouders in Suriname afrekende
De tien grootverdieners
Hugh Wright (Manchester 1809 – Paramaribo 1877)
ƒ 520.500 – omgerekend € 6.072.962
Nadat Groot-Brittannië de slavernij in 1833 had afgeschaft stak Hugh Wright de grens over van Brits-Guyana naar Suriname. Daar was slavernij immers nog toegestaan. Via overerving en rechtstreekse aankoop kwam hij in bezit van een flink aantal plantages, waaronder Badenstein, Hooyland en Leydenshoop. Wright trouwde met zijn nicht, die in Schotland verbleef. Hij kreeg met haar drie kinderen. In Suriname verwekte hij vier kinderen bij een vrouw die hij in slavernij hield, Carolina Josephina. Na zijn dood werden zijn kinderen uit Suriname verscheept als ‘neven en nichten’ naar zijn Schotse gezin.
Jacobus Hermanus Insinger (Amsterdam 1794 – Amsterdam 1874)
ƒ 339.682,30 ∼ omgerekend € 3.963.262
Als vennoot van Insinger & Co was Jacobus Herman Insinger eigenaar van meerdere plantages in Suriname. Ook was hij bestuurder van De Nederlandsche Bank, die het ministerie van Koloniën ondersteunde bij het dagelijks betalingsverkeer en de uitkering van de compensatiegelden faciliteerde.
Uit onderzoek naar het slavernijverleden van DNB blijkt dat Insinger & Co zich ook hardmaakte voor compensatiegelden. Met resultaat, vennoot Insinger is een van de mannen die het meest ontving.
Anthony Dessé (Guadeloupe 1807 – Nieuw Rotterdam 1868)
ƒ 339.210 ∼ omgerekend € 3.957.751
De Brit Anthony Dessé trad in Suriname, waar hij zich in 1823 vestigde, op als beheerder van andermans plantages. Tegelijk bezat hij er zelf ook een aantal. Dessé kreeg kinderen met zijn huisbediende Frederika Rosette, die hij in 1838 ‘manumitteerde’ (vrijmaakte). Hun kinderen kregen uiteindelijk de naam Dessé en verhuisden na de dood van hun moeder naar Nederland. Roline Redmond beschreef in 2021 in het boek De Doorsons over haar familie die in eigendom was van Dessé.
Wilhelm Eduard Rühmann (Mecklenburg 1816 – Paramaribo 1872)
ƒ 307.260 ∼ omgerekend € 3.584.973
Net als Dessé was de Duitse Rühmann administrateur én eigenaar van plantages. Hij kreeg een politieke functie als lid van de Koloniale Raad in Suriname. Na de emancipatie werd hij directeur van de pas opgerichte Surinaamsche Bank. In het Algemeen Handelsblad van 4 november 1857 werd beschreven hoe de slaafgemaakten van plantage Vierkinderen in opstand kwamen tegen de productieverhoging die Rühmann hen oplegde. De slaven kwamen er in het artikel niet goed vanaf: „Bijna de hele magt maakte zich moedwillig schuldig aan pligtverzuim, verregaande nalatigheid, het voorwenden van geveinsde ziekte en verregaande brutaliteit.”
Fonds W.G. Deutz
ƒ 290.100 ∼ omgerekend € 3.384.757
Ten tijde van de emancipatie stond het fameuze beleggingsfonds Fonds W.G. Deutz onder beheer van de firma Jan en Theodore van Marselis. In 1753 was Willem Gideon Deutz, vijfmaal burgemeester van Amsterdam, begonnen met het verstrekken van verhandelbare leningen aan plantagehouders in Suriname. Slaafgemaakten behoorden tot het onderpand van het nieuwe, innovatieve financiële product. Tijdens de emancipatie in 1863 waren meerdere plantages vervallen aan het fonds en ontvingen de erven-aandeelhouders compensatie. In de borderellen worden Ferdinand Rensdorp, Hugo Cornelis Cruijs en jonkheer L.M. Rutgers van Rozenburg genoemd.
Robert Kirk(e) (Cairneyhill 1815 – Burntisland 1894)
ƒ 202.950 ∼ omgerekend € 2.367.930
Toen plantagehouder James Balfour in 1841 in Suriname overleed, erfde zijn Schotse neefje Robert Kirke die hem achterna was gereisd een flink deel van zijn plantages. Zo’n tien jaar later besloot Kirke terug te gaan naar Schotland met zijn Schotse vrouw en een in slavernij geboren vrouw, Petronella Hendrick, die hij had ‘gemanumitteerd’ (vrijgemaakt). Vanuit Schotland hield Kirke toezicht op zijn lucratieve suikerplantages, die tot de modernste van Suriname behoorden. Na de emancipatie kocht Kirke nog meer plantages in Suriname, waar hij Indiase en Oost-Indische contractarbeiders te werk stelde.
Nicolette Jeanne Vereul (Amsterdam 1799 – Sezanne ?)
ƒ 151.322,50 ∼ omgerekend € 1.765.563
Als een van de laatste erfgenamen van de familie Vereul woonde de weduwe Nicolette Jeanne Vereul op kasteel Sans Souci in Frankrijk, als weduwe van Charles Auguste Maximilien de Vismes. Voorvader Abraham Verheul was begin achttiende eeuw naar Suriname vertrokken om daar een plantage op te richten, en daarna kwamen er steeds meer plantages in bezit van de familie. Op plantage Vriendsbeleid en Ouderzorg kwamen in 1748 de slaafgemaakten in opstand tegen de „kwalijke bejegening” door de zoon van Abraham.
Dominick John Connely O’Ferrall (of W.P.)
ƒ 150.663 ∼ omgerekend € 1.757.869
Weinig is bekend over deze slaveneigenaar, die wellicht van Ierse komaf was. Hij streek een grote som geld op bij de emancipatie voor zijn aandelen in Pomona, de Vrede, Breedevoort en Lunenburg en Marienburg. Zijn zakenpartner was William Paul Austin, zoon van een dominee.
Joshua Barnet Lyon (of Lijon) (Suriname 1819 – Brussel 1871)
ƒ 147.900 ∼ omgerekend € 1.725.631
Tijdens de emancipatie verbleef Barnet Lyon in Brussel, vermeldt het borderel. Veel is er niet over hem bekend, behalve dat hij een aantal plantages bezat. Zijn zoon was beruchter. George Henry Barnet Lyon sloeg als agent-generaal met veel geweld een opstand onder contractarbeiders op plantage Mariënburg neer. In 2017 werd zijn borstbeeld in Paramaribo van z’n sokkel getrokken. Zoon Barnet Lyon schreef af en toe een stuk voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, voorloper van NRC.
Rodolphe le Chevalier (Amsterdam 1777 – Amsterdam 1865)
ƒ 117.567,08 ∼ omgerekend € 1.371.720
De Amsterdamse koopman was chef van handelshuis J. J. Poncelet & Zoon en richtte de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij op, dat later opging in de Nederlandse Spoorwegen. Via zijn vrouw Jeanne Poncelet kwam Chevalier in bezit van grote plantages in Suriname. Kantoor Poncelet trok met Insinger & Co en andere grote handelshuizen samen op in de lobby voor compensatie bij de afschaffing van de slavernij.
Compensatie per eigenaar
- Tekst en onderzoek
- Carola Houtekamer, Winny de Jong en Okke ten Hove
- Visualisaties
- Stella Smienk, Erik van Gameren, Fokke Gerritsma en Tim Tensen
- Online vorm
- Koen Smeets
- Eindredactie
- Menno Sedee en Anna Vossers
- Coördinatie
- Wubby Luyendijk
- Bronnen
- Kaarten van L.A. Bakhuis en W. de Quant uit 1930, I.H. Moseberg uit 1801 en Alexander de Lavaux uit 1758.