N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Ik vind dat leuke tanden, dacht ze kwaad, terwijl ze naar een medepassagier staarde.” Kwaad? Wat is dit nu weer voor bijwoord dat de saaie vertelstem in mijn hoofd toevoegt terwijl ik, inderdaad, in de trein naar het gebit van een vrouw staar. En ja, de stem heeft gelijk, ik ben kwaad omdat mijn tanden vroeger óók zo stonden maar na een noodzakelijke brug staan ze zo niet meer. En daar leg ik me nu al tien jaar lang hardnekkig niet bij neer.
Het is alsof iemand mijn gezicht heeft vervangen destijds. Nu ja, gedeeltelijk. Tanden en hoe ze staan zijn nogal karakteristiek en dus heb ik nu (tien jaar al!) een andere karakteristiek.
En nu is die iemand alweer bezig geweest en heeft een zenuw beschadigd in mijn rechtermondhoek. Oh, niets erg hoor! „Je ziet het bijna niet”, zeggen vriendelijke vrienden, maar kennissen die niet weten dat ze moeten doen alsof ze dit niet opmerken, informeren bezorgd wat er gebeurd is. Nu ja niks. Het gaat wel weer over. Hopelijk.
Intussen zie ik zelf iemand heel anders in de spiegel, en heb ik het gevoel dat ik tegen iedereen moet zeggen: „Zo zie ik er niet uit, hoor. Ik heb eigenlijk een ander gezicht.”
Op een dag ben je helemaal vervangen. Sowieso natuurlijk, dankzij onze ijverig delende cellen, maar ook krijg je van de tijd geleidelijk aan een compleet ander uiterlijk. Rimpeliger, zwakker, slapper.
Ik denk vaak aan dat gedicht van Wislawa Szymborska, Een versie van de gebeurtenissen, waarin ze zich voorstelt dat ‘we’, onze zielen of zoiets, een keus gehad zouden hebben als het ging om het leven op aarde. Daarin staat de onsterfelijke zin: ‘De geboden lichamen zaten ongemakkelijk/ en sleten lelijk.’
Zegt u dat wel.
Ik kwam een foto tegen van oudere vrienden die nu zoetjesaan de tachtig beginnen te naderen, maar op die foto was het nog lang niet zo ver. Wat een jonge dunne mensen, wat hebben ze veel haar, ze lachen een beetje gegeneerd om hun geluk, om de fotograaf die ze zo bekijkt.
Ze zijn natuurlijk niets veranderd in de loop der jaren, geheel herkenbaar nog als zichzelf, behalve dan als je in de tijd was blijven steken en met je ogen van toen naar deze oude mensen keek.
Hoeveel kun je aan een mens vervangen voordat die onherkenbaar wordt?
Als je van iemand houdt, houdt je van de hele persoon. Natuurlijk. We zingen altijd de lof van de geest, de humor, de intelligentie, de taal enzovoort. Maar die leuke geest zit wel vast aan een lichaam, daarzonder was-ie er niet. En van dat lichaam houd je ook. Wat afstandelijker als het een bevriend lichaam is, innig als het een geliefd lichaam is. Inclusief veranderingen en slijtage.
Hoeveel kun je aan een mens vervangen voordat die onherkenbaar wordt?
Maar als ‘ze’ een ander gezicht op dat lichaam zetten? Wat dan? Je hield ook van de manier waarop iemands mondhoek bewoog, van de lach met de scheve tanden, van de manier waarop wenkbrauwen werden opgetrokken of gefronst – nu ja, kijk naar een geliefd gezicht en je ziet erg veel waar je van houdt.
Kijk nu naar de gezichten van je ouder geworden vrienden en vergelijk die met hun jonge versies. Ze lijken er nog maar héél weinig op. Of kijk naar je zeer oude ouders.
En zie: je houdt nog steeds van hun gezichten. Dat ligt niet aan mondhoeken of wenkbrauwen of rimpels of tanden. Dat ligt aan wat daar doorheen schijnt als een zonnetje. Als dat de geest niet is.
„Ze keerde zich naar het raam en glimlachte toegeeflijk.”