Als ondernemer was Frits Goldschmeding ongekend succesvol, niet alleen voor Nederlandse begrippen. Uit het niets bouwde hij in luttele decennia een multinational op, uitzendconcern Randstad, waarmee hij puissant rijk werd. Maar hij bleef die prestatie relativeren. „Als ik mijn hele carrière bekijk, ben ik een zielige figuur, want ik begon en eindigde als directeur en heb dus nooit promotie gemaakt”, zei hij in 2011 bij zijn afscheid als commissaris van Randstad tegen NRC.
Afgelopen vrijdag overleed hij, een week voor zijn 91ste verjaardag. Hij laat zijn derde vrouw en drie dochters achter. Én een miljardenfortuin op basis waarvan zijn Goldschmeding Foundation tot in lengte van jaren kan werken „aan de inclusieve, duurzame samenleving vanuit de overtuiging dat een betere wereld ontstaat als mensen elkaars belangen dienen”, zoals de erflater bepaalde. Als het heden ten dage niet zo’n beladen term was geworden, zou je hem een Gutmensch noemen, nederig, dienend en sober levend.
Frederik Johannes Diederik Goldschmeding werd op 2 augustus 1933 in Amsterdam geboren in een streng gereformeerd milieu. Zijn vader dreef een bekende piano- en orgelzaak, zijn moeder was diens overbuurmeisje, dochter van een juwelier. Op de middelbare school ging het moeizaam, hij bleef twee keer zitten. Daarna liep het gesmeerder.
Zijn ‘zielige’ loopbaan begon nog tijdens zijn studie economie aan de Vrije Universiteit, toen hij zich voor zijn doctoraalscriptie verdiepte in ‘georganiseerde tijdelijke arbeid’, een destijds in Nederland nagenoeg onbekend fenomeen. Goldschmeding zag er wel wat in en samen met studiegenoot Ger Daleboudt begon hij in 1960 ‘Uitzendbureau Amstelveen’. Eerste klant was Fiat-importeur Leonard Lang, die een tijdelijke directiesecretaresse zocht. Volgens de overlevering bracht Goldschmeding zijn eerste uitzendkracht op de fiets naar haar tijdelijke werk.
Koppelbazen in jacquet
Uitzendwerk bleek het spreekwoordelijke gat in de markt. Want ondanks felle kritiek (‘koppelbazen in jacquet’) van de vakbeweging en argwaan bij de overheid, stroomden klanten toe. Nieuwe vestigingen in Leiden en Rotterdam vergrootten de actieradius, wat vier jaar na de start noopte tot wijziging van het uithangbord in Randstad Uitzendbureau, de naam die het bedrijf is blijven koesteren, ook toen het Europa introk (vanaf 1965) en de Atlantische Oceaan overstak (in 1993).
Medeoprichter Daleboudt cashte door zijn aandeel te verkopen, Goldschmeding pionierde verder in de ruimte die na twee oliecrises gaandeweg in westerse landen ontstond bij hun overgang van een industriële naar een dienstverlenende economie. Al bleef de scepsis groot. „Bij Randstad handelden we in mensen. Zo werd uitzendwerk toen gezien. Dus we waren de paria’s.”
Lees ook
‘We waren paria’s, mensenhandelaars’
Zijn geheim? Met de klant „meedenken” hoe het beter en goedkoper kon. Uitbesteden bleek dan dikwijls de uitkomst. „Ik ben zelf natuurlijk een beetje moeilijk te vervangen en mijn secretaresse ook, maar we gaan ervan uit dat gemiddeld tegen de 20 procent van het werk beter door uitzendkrachten gedaan kan worden”, zei hij in 1994 tegen NRC. Denk aan schoonmaak, beveiliging, detachering, personeelsmanagement.
Na Adecco de grootste
Op de golven van liberalisering en flexibilisering van de arbeidsmarkt groeide Randstad, op eigen kracht en door overnames, gestaag uit tot een wereldmarktspeler, met in 2023 een jaaromzet van 25,4 miljard euro, vestigingen in 39 landen met 43.340 eigen werknemers. Gemiddeld werken per week meer dan 600.000 mensen via het bedrijf als uitzendkracht en via andere vormen van flexibele arbeidscontracten.
Die ‘flexwerkers’ hebben Goldschmeding volgens maandblad Quote tot een van de rijkste Nederlanders gemaakt, met in 2023 een geschat vermogen van 5,8 miljard euro. Alleen al diens belang van bijna 33 procent in Randstad vertegenwoordigt bij de huidige beurskoers een waarde van 2,7 miljard euro.
Niet alles wat Goldschmeding beroerde, veranderde in goud. „Van de tien dingen die je doet, gaan er altijd twee fout”, zei hij in het NRC-interview uit 1994. Flops die in het oog sprongen, betroffen de acquisitie van een staalfabriek in Duitsland, de entree op schoonmaakmarkt in Frankrijk en de beursgang van Randstad (in 1990) in Nederland, waarna het drie jaar duurde voordat de koers terug was op het niveau van de introductieprijs.
Ook zijn eigen opvolging als president-directeur in 1998 verdiende geen schoonheidsprijs. Paste Hans Zwarts bij diens aantreden volgens Goldschmeding „bijna naadloos in onze organisatie”, drie jaar later gaf de ondertussen als commissaris teruggekeerde oprichter-grootaandeelhouder hem publiekelijk onder uit de zak: „Zwarts heeft te veel tegelijk gewild”. Een maand later stapte hij op.
Vermogen teruggeven
Van zijn drijfveren maakte de strenggelovige Goldschmeding nooit een geheim. Hij zag het als ‘de opdracht’ van elke onderneming om „alle aspecten van de belangen van alle direct en indirect betrokkenen te realiseren”. Met die ‘bedrijfscode’ verweerde hij zich ook altijd tegen critici die wezen op schaduwkanten van flexibel werken: zestig jaar na de scriptie van Goldschmeding werken in Nederland een miljoen mensen via soms onzekere uitzendcontracten, op een beroepsbevolking van 10 miljoen.
Zijn filantropische mantra onderstreepte de miljardair begin 2016 opnieuw bij de lancering van de Goldschmeding Foundation voor Mens, Werk en Economie. Die stichting onderzoekt maatschappelijke vraagstukken, zoals trends op de arbeidsmarkt en de circulaire economie. „Ik wil dat mijn vermogen met dezelfde filosofie wordt weggegeven als waarmee ik het heb opgebouwd”, zei hij bij die gelegenheid in een ‘dialoog’ met een goede vriend die wordt afgedrukt door Het Financieele Dagblad. Hoeveel hij erin stak, hield hij destijds voor zich. Het is in ieder geval genoeg om „honderd jaar te bestaan”. Uit de jaarverslagen van de stichting blijkt dat de directe stortingen, waarschijnlijk vanuit een fiscaal gunstig beheerfonds waarin het grote bedrag is gestort, jaarlijks fluctueren tussen de 8 en 10 miljoen euro. „Het geld is niet van mij”, zei hij in het FD. „Ik wil het teruggeven aan de samenleving.”