Patiënten die een ‘flatline’ hebben – een platte streep op de hartmonitor – en vervolgens dankzij een elektrische schok met een defibrillator opnieuw een hartslag krijgen. Het komt vaak voor in films en series die spelen op een Spoedeisende Hulp (SEH). En is in het echt totale onzin. Defibrillators brengen een hart dat chaotisch klopt weer in een normaal ritme, maar herstellen geen hartstilstand.
Yara Basta (SEH-arts in het Flevoziekenhuis in Almere) was dus prettig verrast dat dit beruchte foute filmcliché niet voorkomt in The Pitt. Ze noemt de serie, die sinds kort te zien is op HBO Max en medisch personeel volgt op een extreem drukke, fictieve Spoedeisende Hulp in Pittsburgh, de beste en meest realistische ziekenhuisserie die ze kent. „De hoeveelheid beslissingen die hoofdpersoon Dr. Robby (Noah Wyle) op een dag moet nemen, voelt heel erg herkenbaar. En hoe dit hem aan het einde van een dienst steeds moeilijker valt, omdat hij al duizenden keuzes heeft moeten maken”, legt Basta uit.
The Pitt is slechts één van de nieuwe series die spelen op een Spoedeisende Hulp: recentelijk verscheen ook Berlin ER op Apple TV+ en binnenkort volgt Pulse op Amazon Prime Video. Wat zijn eigenlijk favoriete ziekenhuisseries van artsen die zelf werken op een SEH en wat valt hen op als ze kijken?
Riemke Mars, in opleiding tot spoedeisendehulp arts in het UMC Groningen, tipt The Resident, een serie over een fictief ziekenhuis in Atlanta (Netflix). „Omdat daar heel erg de nadruk wordt gelegd op het teamgebeuren.”
Als student keek Mars, net als Basta, wel eens naar een ‘medische soap’ als Grey’s Anatomy, maar bij het terugzien stoorde ze zich heel erg aan de suggestie dat de dokters alles zelf doen. „Ze zijn tegelijkertijd én anesthesist, én chirurg, én spoedeisendehulparts, en doen ook nog het werk van verpleegkundigen en ondersteunend personeel.”
Ook in The Resident is de hoofdrolspeler een arts. „Maar daarnaast heeft ook iemand die we in Nederland een physician assistant (PA) zouden noemen, een grote rol en gaat het veel over het management van het ziekenhuis”, legt Mars uit. „Je werkt op een Spoedeisende Hulp echt als team, een goede samenwerking is heel belangrijk.”
Dat er ook „fijne interacties” in The Resident zitten, bevalt Riemke Mars zeer; in medische series ligt de focus toch vaak vooral op behoorlijk getroebleerde artsen. Ook in de afleveringen die ze zag van The Pitt hebben de personages een erg cynische kijk op het leven en hun werk. „Het lijkt daar alsof bijna iedereen op een Spoedeisende Hulp óf depressief is óf PTSS heeft.” Werken op een SEH kan inderdaad echt zwaar zijn, en mogelijk bestaat er in de VS meer cynisme onder artsen door het gezondheidssysteem daar. Maar in de eerste afleveringen van The Pitt is het volgens haar wel „buitengewoon dramatisch” gesteld met de geestelijke toestand van de hoofdpersonen.
Emotie van de zorg
De bekendste serie met een medische misantroop en cynicus in de hoofdrol is en blijft natuurlijk House, over de geniale arts House die medische mysteries oplost. Het type serie dat de gesproken artsen wél graag volgden toen ze nog studeerden. „Maar nu kan ik er echt niet meer naar kijken”, zegt David Baden (SEH-arts in het Diakonessenhuis in Utrecht). Deels door het horkerige gedrag van House, maar vooral door „de zweem van realisme die de serie ademt, terwijl het totaal niet klopt. Dat zie je bijvoorbeeld ook in Grey’s Anatomy”.
De aandoeningen van de patiënten bestaan meestal echt, stelt Baden, „maar hoe House diagnoses stelt is volstrekt onlogisch. Hij prikt bijvoorbeeld bloed en bedenkt dan dat het een bepaalde aandoening is. Vervolgens blijkt zijn aanname foutief én gaat hij meteen opnieuw bloedprikken. Zo werkt een diagnose stellen dus niet, dan sluit je na een keer prikken juist een heleboel uit. House is een geniale arts, maar kan geen bloeduitslagen lezen?”
Baden geniet meer van een komedieserie als Scrubs, over enkele jonge artsen in een fictief Amerikaans ziekenhuis. Volgens hem is duidelijk dat wat de personen doen medisch gezien „ridicuul” is, maar emotioneel klopt de serie wel. „Dat je jezelf bijvoorbeeld te veel kan verliezen in een patiënt en denken dat jij de oplossing moet zijn voor het lijden van iemand anders.” Ook toont die serie via uitvergrotingen de extreme kanten van bepaalde figuren in het ziekenhuis. „Zoals een hoofdarts als Dr Cox, die zichzelf een god waant.” Ook M*A*S*H was volgens Baden zo’n serie die goed de vinger legt op de „emotie van zorg” en liet zien hoe zinloos oorlogsgeneeskunde kan voelen. „Bij een serie als House. is de emotie niet zo belangrijk, daar gaat het vooral over de puzzel. Maar vervolgens blijkt die puzzel onzin.”
Wat missen deze artsen eigenlijk in medische series, behalve dan dat je bij een hartstilstand wél moet reanimeren, maar niet moet defibrilleren? Misschien zou ook wat vaker aan bod mogen komen dat geneeskunde mensenwerk is, denkt Yara Basta. En dan bedoelt ze niet nog meer soapachtig drama of intriges, maar eerder „wat bijvoorbeeld het effect is van enorme drukte in een wachtkamer op artsen, of hoe zaken soms per ongeluk verkeerd aflopen of per ongeluk juist helemaal goed.”
Riemke Mars: „Misschien dat wij niet overal antwoord op hebben. Veel series geven mensen het idee dat als we maar hard genoeg zoeken, we altijd ontdekken wat er aan de hand is. Dat is gewoon niet zo.”
Nooit was de ophef over de verdeling van de subsidie door het Fonds Podiumkunsten zo groot. In juli 2024 maakte het fonds bekend welke theater-, dans- en muziekgezelschappen en festivals voor een periode van vier jaar subsidie zouden krijgen. Dat veel gerenommeerde en geliefde makers de steun van het fonds verloren werd alom als onbegrijpelijk en ongelukkig ervaren. Viktorien van Hulst, directeur van het Fonds Podiumkunsten, zag het aankomen. „Vanaf half mei, toen het zich begon af te tekenen heb ik elke dag een als-dit-als-dat-scenario in mijn hoofd afgespeeld.”
Maar berekeningen van andere methodes van toekenning toepassen, leidden niet tot het inzicht dat er een minder pijnlijke uitkomst mogelijk zou zijn geweest. Het aantal aanvragers was overstelpend, het budget nu eenmaal verre van toereikend. Afgewezenen lieten het er niet bij zitten. Er kwamen 66 bezwaarprocedures. Drie met succes. Die organisaties krijgen meer geld dan het fonds ze aanvankelijk toekende. Tien tot vijftien organisaties zullen nog de stap naar de rechter zetten, verwacht Van Hulst.
40 procent van de 127 makers die in de periode 2025-2028 vierjarig subsidie krijgen, kreeg dat de afgelopen periode niet. Er was een groep van 59 instellingen die wel een positief advies kregen, maar toch geen geld, omdat ze minder punten scoorden dan andere. Ze stonden onderin de rangschikking en belandden onder de zogeheten ‘zaaglijn’: het moment dat er geen geld meer over was. Tot de afgewezenen behoorden gerenommeerde ensembles als Wunderbaum, De Warme Winkel en BOG: groepen die de afgelopen jaren bijvoorbeeld werden uitgenodigd door het Holland Festival als gelijken van makers van internationale allure.
Van Hulst: „Mijn voorganger verstuurde, mede omdat het ministerie van Cultuur bij twee rondes het budget alsnog verhoogde, 50 afwijzingen. Wij moesten er 150 sturen.”
De kritiek richtte zich onder meer op onduidelijke uitleg en criteria van het fonds. Op haar kantoor bij het fonds, gelegen in een toren op het Centraal Station in Den Haag, benadrukt Van Hulst dat de procedures correct zijn verlopen. „We zien dat we het goed gedaan hebben, want er is niets gegaan op een manier die niet klopt met de regeling die we hebben gemaakt.” Maar Van Hulst erkent ook dat „het effect is dat een grote groep organisaties, die een publiek hebben dat van ze houdt en die van belang zijn voor podia in het land, niet meer meerjarig ondersteund kunnen worden in de komende periode”.
Op basis van gesprekken met het veld maakt het fonds, voorafgaand aan de start van de procedure, een inschatting van het aantal aanvragen. Dat het er zoveel meer werden, had het niet verwacht. „Bij de afgelopen twee rondes voor meerjarige subsidie, is er telkens geld bijgekomen om degenen die onder de zaaglijn eindigden, toch te honoreren. Daardoor zijn we steeds meer instellingen gaan ondersteunen. Een groot deel van die groepen doet ook weer aan talentontwikkeling. Dus die extra ruimte zorgt uiteindelijk ook voor meer aanvragers.”
Een cruciaal twistpunt was de beslissing van het fonds om de plannen voor de toekomst en niet het getoonde werk centraal te zetten in het oordeel over kwaliteit. Volgens Van Hulst omdat op verzoek van de toenmalige staatssecretaris van Cultuur, Uslu, de afspraak is gemaakt om prestaties uit de coronatijd niet mee te wegen. Maar in de uitgangspuntenbrief van Uslu staat dat de toets van de prestaties van de afgelopen jaren „licht” moet zijn. En er staat: „De inhoudelijke beoordeling daarentegen kan nooit ‘licht’ zijn.”
Van Hulst: „We hebben naar prestaties gekeken als referentie. Om te wegen of plannen aannemelijk waren in het licht van prestaties uit het verleden.”
Hoe zwaar weegt die referentie?
„Wil je dat op een schaal van 1 tot 10? Dat kan ik je niet geven.”
Het fonds probeert elk criterium te kwantificeren. Waarom dit niet?
„Het is geen wiskunde. Het is een intersubjectief gesprek van mensen met kennis van podiumkunsten die een registratie van een voorstelling bekijken en dan beoordelen of het plan een goed beeld geeft van wat een organisatie in de toekomst voor zich ziet.”
Wunderbaum kreeg vorig de prijs voor beste voorstelling in Duitsland. Van de adviescommissie van het fonds krijgt de groep voor artistieke kwaliteit een ‘voldoende’, in de rangorde een zesje. Hoe kan dat?
„De commissie kijkt naar de artistieke kwaliteit van de plannen. Bij Wunderbaum is er waardering voor de prestaties van het gezelschap, maar vraagtekens bij de plannen voor de toekomst.”
Door de nadruk op plannen te leggen, ligt de nadruk nu eerder op de vaardigheid plannen te kunnen schrijven dan op het maken van goede voorstellingen. Is dat eerlijk?
„Met meerjarige subsidies zijn grote bedragen gemoeid. Dan verwachten we dat mensen een goed plan kunnen schrijven. Het gros van de aanvragers heeft ook echt een goed plan geschreven.”
Een van de dingen die voor de buitenstaanders moeilijk te begrijpen is, is de ‘ontschotting’ van de commissies. Kenners van dans, theater, muziek en spoken word zitten samen in een commissie, vanuit de gedachte dat er veel multidisciplinair werk wordt gemaakt en ze elkaar kunnen aanvullen. Het leidt er ook toe dat bijvoorbeeld danskenners over theater en theaterkenners over dans moeten oordelen.
Het voelt alsof de bakker de slager keurt en de slager de bakker. Het fonds vindt dat geen probleem. Waarom niet?
„Met ontschotting hebben we goede ervaringen met commissies in andere regelingen. Daar gaat het best goed met ‘de bakker en de slager’. Wij moeten ervoor zorgen dat er voldoende disciplinekennis in iedere commissie aanwezig is. Een groot aantal zaken kun je ook beoordelen als je verstand hebt van podiumkunsten in de brede zin van het woord.”
Theatermakers werden ook afgerekend op weinig informatie over het verhaal of de spanningsboog van te maken werk. Maar zij zeggen: zo voorbedacht maak je geen kunst. Dat ontstaat in het repetitieproces. Zulke makers worden benadeeld.
„Ik denk dat dat niet waar is, want we hebben heel veel makers gehonoreerd die op die manier werken. Als je weet langs welke lijnen je wilt gaan werken en vertelt hoe je dat repetitielokaal ingaat en met welke thema’s je gaat werken, dan kun je een goed plan schrijven zonder dat je precies weet hoe een voorstelling eruit gaat zien.
Nieuwe makers die nu instromen in de regeling hebben zelf berekend dat zij, met 40 procent nieuwe instroom in elke periode, er over acht jaar weer uit liggen. Is dat een duurzaam systeem?
„We hebben te veel makers die meerdere periodes achter elkaar ondersteund zouden willen worden met rijkssubsidie. Dat is de koude realiteit.”
Als zich gaat aftekenen dat zoveel relevante makers afgewezen worden, maakt u als fondsdirecteur dan nog een integrale afweging om ongelukken te voorkomen?
„Ik heb wel eens aan een collega gevraagd: hoe kan het nou dat dit of dat? Maar dan was er een goed verhaal. Ik kijk of het proces goed is verlopen. Als de directeur de macht zou hebben om hier en daar zelf nog wat te veranderen, dan heet dat willekeur. Al onze aanvragers hebben recht op dezelfde beoordeling. Anders kan ik als een verlicht despoot het geld net zo goed in mijn eentje verdelen.”
Een andere nieuwigheid was een politieke opdracht die de subsidieverdeling flink opschudde: meer regionale spreiding. Het fonds gaf punten voor een standplaats buiten de Randstad, en voor ‘evenredige spreiding’ van de optredens over het land. De precieze norm werd gebaseerd op de door de aanvrager in het plan genoemde aantal uitvoeringen in de regio, als percentage van het totaal aantal uitvoeringen. Een groep die vaker speelt in ‘de regio’ dan een andere groep, maar ook nog vaker in de eigen standplaats dan die andere groep, krijgt daardoor toch minder punten, omdat het aandeel regio kleiner is.
De norm werd dus na het indienen van de plannen bepaald. Gevolg is dat afgewezenen zeggen dat ze met twee optredens in Nijmegen meer, wél subsidie hadden gekregen. Van Hulst: „Daar is een keuze in gemaakt en iedere keuze kun je betwisten. Dat het verschil soms klein is, is pijnlijk en vervelend. Dat snap ik.”
Gaat het fonds dat een volgende keer anders doen?
„Voorheen is besloten dat we niet kijken naar aantallen optredens, op verzoek van het veld, opdat makers zich niet over de kop werken. We kijken naar hoe goed je werk in verhouding verspreid is over het land, ongeacht hoe veel voorstellingen je speelt. Het effect is dat mooie grote tournees niet méér gewaardeerd worden dan kortere tournees. Dat voelt gek. Of dat anders moet, is zeker iets waar wij over nadenken. Maar alles hangt af van wat de politiek wil.”
Zijn er meer regels waarvan je kunt concluderen dat die een volgende keer beter anders kunnen?
„Ik zou het fijn vinden als we de volgende keer op de een of andere manier ook meer, of weer, waarde kunnen toekennen aan het feit dat je een groot draagvlak hebt, aan dat je dus veel mensen bereikt. Dat is nu een gemis, en dat is andere jaren niet zo uitgepakt. Ook voor podia is die uitkomst vervelend, horen we overal.”
De 59ste editie van het grote cabaretfestival Cameretten in Den Haag zal exclusief toegankelijk zijn voor deelnemers die zich identificeren als vrouw of als non-binair. Dit heeft de organisatie van het festival vandaag bekendgemaakt. „We hopen de deuren wagenwijd open te zetten voor vrouwen”, zegt directeur Frank Heijman.
De grootste en langstlopende cabaretwedstrijd biedt nieuw talent een belangrijke plek om zich te tonen. Bekende namen die het festival eerder wonnen zijn onder anderen Paul de Leeuw, Bert Visscher en Daniël Arends. Brigitte Kaandorp en het duo Plien & Bianca staan in een klein rijtje met slechts een paar andere vrouwelijke winnaars.
„De cabaretwereld wordt nog steeds gedomineerd door mannen”, zegt Heijman. Dat blijkt ook uit de statistieken van het festival. Sinds de oprichting in 1966 bestaat 80 procent van de deelnemers uit mannen. Van de 55 mensen die zich vorig jaar aanmeldden, waren er slechts 5 vrouw. En de halve finales van 2024 kenden enkel mannelijke kandidaten. „Dat patroon willen we doorbreken. We hopen dat de komende editie bijdraagt aan het gesprek over de man-vrouwverhoudingen in onze wereld”, zegt Heijman.
Ruimte maken
Door het festival alleen open te stellen voor vrouwelijke en non-binaire deelnemers, wordt mannen de kans ontnomen om zich op het Cameretten-podium te presenteren. Is dat geen voorbeeld van uitsluiting? Heijman: „We zien het niet als uitsluiten, maar juist als ruimte maken. Dat kan niet zonder dat anderen een pas op de plaats moeten maken.”
Ook hoopt de organisatie met deze beslissing een bredere dialoog op gang te brengen, aldus Heijman: „Het is een maatschappelijke kwestie. In directies of besturen is de man-vrouwverhouding vaak net zo scheef. Dat is nooit in balans geweest.”
„Af en toe is het nodig om een bepaalde groep voor te trekken, om verandering teweeg te brengen”, reageert Monique Aalbers, organisator van het Leids Cabaret Festival. Samen met Cameretten en het Amsterdams Kleinkunst Festival vormt het Leids het trio meest relevante talentenwedstrijden in het cabaret.
1 aprilgrap
Aalbers merkt ook dat de man-vrouwverhouding in de cabaretwereld een punt van aandacht is, ook bij het Leidse festival. „Onze aanpak is meer dat we andere evenementen organiseren om aandacht te geven aan vrouwelijk cabaret. Tijdens comedyavonden hebben we speelmomenten voor vrouwelijke cabaretiers ingericht. Dat willen we uitbreiden: meer ruimte voor beginners, en meer speelmomenten. Ook willen we workshops opzetten voor aanstormende vrouwelijke cabaretiers, zodat zij zich meer ‘empowered’ voelen om mee te doen aan ons festival.”
Of ze zelf ook een soortgelijke actie als Cameretten hebben overwogen? „We hebben vorig jaar een 1 aprilgrap bedacht met dezelfde boodschap: alleen vrouwelijke cabaretiers zouden mogen meedoen.” Niet serieus bedoeld dus, maar wel met een vergelijkbare achterliggende boodschap, volgens Aalbers: „Vrouwen moeten zich ook geroepen voelen om deel te nemen.”
Op de vraag hoe het komt dat mannen de cabaretwereld overheersen, lijkt geen eenduidig antwoord te zijn, ziet ook Aalbers: „Het heeft niks te maken met dat mannen meer humor zouden hebben. We hebben briljante vrouwelijke cabaretiers.”
De organisatie van Cameretten heeft voorlopig nog niet verder gedacht dan de komende editie. Heijman: „We zijn nog steeds een festival dat jonge talenten de kans biedt om te bouwen aan een professionele carrière. Daarin zal niks veranderen en ik verwacht dat we dit jaar ook weer een heel mooie lichting zullen afleveren.”
‘Het spijt me dat ik met je zit te praten terwijl ik geen piano in de buurt heb, anders kon ik laten horen wat ik bedoel.” Jorge Luis Prats verzucht het meerdere keren tijdens het telefoongesprek vanuit zijn woonplaats Miami. De karakterverschillen van de preludes en fuga’s van Bach („Hij is de vader van de muziek”), de standvastigheid die zich openbaart in Isaac Albéniz’ pianosuite Iberia („Om dat te kunnen spelen moet je een stier in je hebben”), hoe je bij Schumann de melodie in verschillende stemmen kunt leggen („Dat kan op tien verschillende manieren”): kon hij het allemaal maar even laten horen. Want hoewel hij graag vertelt, is hij „niet zo briljant met woorden. Met mij kun je het beste communiceren via de muziek.”
In 2008 was hij er opeens, op het podium van de Grote Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. Zijn debuut in de serie Meesterpianisten (integraal op YouTube te zien) kwam ogenschijnlijk vanuit het niets. Prats (Cuba, 1956) was 52 jaar en hier een onbekende. Bijna dertig jaar eerder had hij in Parijs het Marguerite Long-Jacques Thibaud Concours gewonnen. Een internationale solistencarrière leek in kannen en kruiken, maar werd in de kiem gesmoord doordat de Cubaanse overheid hem maar mondjesmaat visums uitreikte. Zo bleven Prats’ activiteiten voornamelijk beperkt tot de Latijns-Amerikaanse podia, tot zijn vertrek naar Spanje in 2002. Sinds zijn Amsterdamse debuut trad Prats zo nu en dan op in Nederland en vanaf maandag is hij een week terug, met twee solorecitals en een publieke masterclass.
„Je kunt je tegenwoordig enorm verbazen over de hoeveelheid jonge mensen die fantastisch spelen”, zegt Prats. „Het technische niveau wordt iedere dag hoger. Wat ze tegenwoordig kunnen, daar kun je alleen maar respect voor hebben, want veertig jaar geleden hadden we dat niet. Maar pianisten die werkelijk je hart raken, Arcadi Volodos bijvoorbeeld, zijn zeldzaam.” Waar zit hem dat in? „De grote uitdaging van deze tijd is om iets nieuws te doen, creatief te zijn, het publiek iets interessants te bieden wat er eerder nog niet was. Ik houd ervan als mensen iets onverwachts meebrengen, maar dat maak je niet al te vaak mee. Bij de meeste concoursen zijn die jonge pianisten voornamelijk in competitie binnen een traditie. Dat is een tragedie.”
Tijdens de masterclass, maandagavond in Muziekgebouw Eindhoven, geeft Prats les aan drie pianostudenten. „Ik kan natuurlijk van alles vertellen over hoe ze moeten spelen. Maar ik probeer vooral de persoonlijkheid te begrijpen van degene die ik voor me heb, en het verband te leggen tussen de muziek en wat die in het leven betekent. Veel docenten houden zich extreem bezig met techniek. Zo van: ‘je moet het zó doen’. Daar ben ik het niet mee eens. Ik vind de eigen creativiteit extreem belangrijk. Laat een docent je nooit vertellen hoe muziek moet klinken. De muziek is zoals jij bent, ze draagt jouw persoonlijkheid in zich.”
Prats is op het podium zelf ook een markante persoonlijkheid. Met overgave bewandelt hij de grens tussen ontspannen en ongepolijst. Zijn temperamentvolle aanpak, niet vies van risico’s, leverde hem meer dan eens de omschrijving ‘klavierstier’ op. Vanwege zijn vloeiende spel en expressieve timing wordt hij gezien als een late vertegenwoordiger van de pianostijl van midden vorige eeuw. Met bewondering spreekt Prats over de pianisten die deze stijl belichaamden, zoals Wilhelm Kempff en Sviatoslav Richter, Arthur Rubinstein. „Drie totaal verschillende persoonlijkheden, maar alle drie geweldig. Toen ik in Parijs studeerde was ik met Rubinstein bevriend. We hadden het zelden over muziek. Hij hield van sigaren en we spraken over zijn herinneringen aan Cuba. Hij stond vol in het leven en stopte alles wat hij had in de muziek.”
Prats speelt dinsdag en zondag zijn lijfstuk: het twaalfdelige Iberia van de Spaanse componist Isaac Albéniz (1860-1909). In anderhalf uur voert het langs plekken als Cádiz, Málaga, Sevilla, Granada en Madrid. Iberia betekent veel voor Prats, wiens wortels aan zowel vaders- als moederskant in Spanje liggen. „Spanje is eigenlijk een land dat uit allerlei verschillende landen bestaat. In Iberia hoor je de bijzonderheden van al die volkeren in dansen en volksmelodieën terug. Hoe mijn grootmoeder danste, hoe de mensen zongen, de flamenco: als ik dit stuk speel, voel ik me thuis bij mijn herinneringen.” Vanwege de hoge technische moeilijkheidsgraad – het is alsof de volledige pianistieke gereedschapskist boven de notenbalken is leeggekieperd – hoor je Iberia zelden integraal op één avond. Je kunt er je leven lang op studeren, beaamt Prats. De krachtige geest van deze muziek fascineert hem al van jongs af aan. „Op veel momenten geef ik de bastonen extra gewicht. Terwijl de harmonie verandert, blijft de bas vaak hetzelfde: onveranderlijk, als een stier. Je kunt een stier wel willen doden, maar hij zal nooit van richting veranderen. Ik houd van die standvastigheid.”
Jorge Luis Prats geeft volgende week een masterclass (31/3, Muziekgebouw Eindhoven) en solorecitals (1/4, Muziekgebouw Eindhoven en 6/4 , Concertgebouw Amsterdam).