Met een oliebol in de hand schuifel je door de waterkoude, kerstverlichte straten van Utrecht. Op weg naar weer een volgende kerk waar, alsof het niks is, een paar musici van wereldklasse zomaar steengoede kamermuziek spelen. In een bomvolle Geertekerk, onder écht kaarslicht, zit de koningin te rijk, omringd door muzikale vrienden, violist Janine Jansen, oprichter en artistiek leider van het Internationaal Kamermuziek Festival Utrecht.
Of ze zelf wel mee kon spelen op haar eigen festival bleef nog tot het laatst onzeker. Een ongelukkige uitglijder bezorgde haar vorige maand een polsblessure. Ze moest er verschillende recitals in binnen- en buitenland voor afzeggen, tot aan de New Yorkse Carnegie Hall aan toe.
Maar in Utrecht is er goed nieuws: ze spéélt! Niet alle geplande stukken, om overbelasting te voorkomen. Een aantal onderdelen is verschoven en in sommige concerten wordt Jansen (gedeeltelijk) vervangen.
Vervangen klinkt bijna oneerbiedig, alsof je er tweederangsmusici voor terugkrijgt. Dat is hier niet het geval: Janine Jansen nodigt sinds 2003 goede vrienden uit op haar kamermuziekfestival. Stuk voor stuk grote musici met een internationale carrière. Wíé er spelen is vaak meer leidend dan wát er precies gespeeld wordt. Een rode draad qua muziekprogrammering heeft Jansen in al die jaren nooit gehad, vertelde ze vorig jaar in NRC.
Lees ook
Janine Jansen is terug bij ‘haar’ Kamermuziekfestival Utrecht
Volmaakte harmonie
Als er dit jaar misschien toch een voorzichtig lichtrood kleurend draadje door het programmaweefsel loopt, dan is het de muziek van Johannes Brahms. Hij is met vier belangrijke stukken goed vertegenwoordigd. Met het Eerste pianotrio trapt Jansen vrijdagavond het openingsconcert af, naast Pablo Ferrández op cello en met Denis Kozhukhin achter de vleugel. Opvallend is de volmaakte harmonie tussen het drietal – hoe lieflijk ze melodieën van elkaar overpakken en weer doorgeven. Niemand eist ten koste van de anderen de spotlights op, het fijngevoelige pianospel van Kozhukhin fungeert als cement tussen de twee strijkers. In het zeer langzaam gespeelde Adagio geven ze de uitverkochte Grote Zaal van TivoliVredenburg heel eventjes de intimiteit van een huiskamer. Niemand durft de zachte muziek met gehoest te verstoren.
Na de pauze zit Jansen als luisteraar in de zaal; violist Stephen Waarts springt voor haar in. Je kunt je alleen maar inbeelden hoe Jansens handen moeten jeuken om zelf mee te kunnen spelen in het Pianokwintet van Sergej Tanejev – een uitdagend en fascinerend werk.
De relatief onbekende Tanejev (1856-1915) kreeg nog les van Tsjaikovski en was zelf leraar van onder meer Skrjabin en Rachmaninoff. Maar zijn muziek omschrijven als een bruggetje tussen die stijlen doet hem tekort: Tanejev had een heel eigen stem. Die kun je bepaald stormachtig noemen, maar meer als een storm die woedt in je eigen hoofd dan eentje die guur om het huis slaat. Ruminerend gedram rond steeds één noot of akkoord, plotselinge gedachtepauzes, soms een mistflard als een zoete inval. Een dramatisch unisono in het derde deel gaat naadloos over in een wonderlijk vredige, haast Pachelbel-achtige passacaglia. De overdadige ‘Finale’ krijgt het publiek uitzinnig.
Appeltaartconcerten
Behalve de ‘grote namen’ zijn er op het IKFU bijvoorbeeld appeltaartconcerten in buurthuizen en woonzorgcentra, en recitals met jong talent. Ook het financieel geplaagde ensemble Camerata Trajectina treedt op. Onder de noemer ‘De klank van de stad’ brengen ze zaterdagmiddag muziek uit het Utrecht van Jacob van Eyck, ‘de bekendste Utrechtse componist ter wereld’.
Van Eyck toog in de zeventiende eeuw met zijn blokfluit naar het Utrechtse Janskerkhof, toen nog meer een park dan een plein, om er lustig te variëren op populaire deuntjes. Sopraan Klaartje van Veldhoven en tenor Max Bruins zingen liederen uit die tijd: over een hitsige Apollo die Daphne achternazit, of een couplet over ‘moy Aeltjen’, die na een nacht met Floris in de stal een gezwel krijgt dat ‘haer neghen maenden sweeren sal’. Een sympathiek concert, dat niettemin een beetje stijfjes blijft doordat de uitvoering moeilijk los wil komen van de bladmuziek.
De steevast uitverkochte Kerkenmarathon, beloond met oliebollen en glühwein, biedt mooie concerten op drie sfeervolle locaties. In de Nicolaïkerk betovert het Nationaal Vrouwen Jeugdkoor als ze, verspreid opgesteld door het publiek, de kersthymne In dulci jubilo laten galmen. Het Leeuwenbergh Gasthuis wordt opgetild door een ijzersterke vertolking van Brahms’ Eerste pianokwartet – met onder anderen toppianist Alexandre Kantorow.
Apocalyptische wanorde
Eindbestemming van de marathon is de Geertekerk. Daar klinkt het Quatuor pour la fin du temps – een kwartet voor het einde der tijden. Olivier Messiaen schreef het werk als krijgsgevangene in een Duits kamp, voor hemzelf en drie andere opgesloten musici. Dat verklaart de ongewone bezetting: piano, viool, cello en klarinet. Muziek die balanceert tussen apocalyptische wanorde en vrome meditatie.
De lange klarinetsolo, Abîme des oiseaux, schildert een eenzame vogel in een desolaat landschap, zijn bonte verendek bedekt onder een asgrauwe laag fijnstof. Het lijkt wel alsof klarinettist Martin Fröst zijn kwinkelerende klarinetschreeuwtjes uit een andere dimensie tevoorschijn tovert. Ze beginnen steeds zo onwaarschijnlijk zacht dat je de trillingen eerder vóélt dan dat je ze hoort.
In de Vocalise schaatsen Janine Jansen en Pablo Ferrández over het dunne ijs van Denis Kozhukhins vluchtige pianoakkoorden. Met de dansende vlammetjes erbij van écht kaarslicht in de kroonluchters boven je is een indrukwekkender uitvoering moeilijk denkbaar. Van Jansens blessure is trouwens niks te horen: haar toon bezit die karakteristieke, onverminderd mooie klankrijkdom, vooral in haar lange slotsolo. Ook hier weer een publiek dat daar ademloos naar luistert.
Het wonder van Messiaen is hoe je zulke muziek kunt componeren terwijl je de dood in de ogen staart. Voorvoelde hij dat hij een paar maanden na de première van zijn Quatuor zou vrijkomen uit het kamp en nog vijftig jaar zou leven? Gevoelens van totale absurditeit en uitzichtloosheid gaan in deze muziek vergezeld van een haast banale nuchterheid. Of, in de woorden van een festivalvrijwilliger op het IKFU: muziek voor het einde der tijden, en morgen is weer een dag.