Ruim tien procent van de rijksambtenaren is het afgelopen jaar slachtoffer geweest van racisme op de werkvloer. Dat blijkt vrijdag uit een enquête die is afgenomen bij 4.500 respondenten. Hetzelfde percentage van de ondervraagde ambtenaren geeft aan getuige te zijn geweest van racisme door collega’s richting burgers. Demissionair staatssecretaris Alexandra van Huffelen voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering (D66) spreekt van een „confronterend onderzoek”.
Daarnaast geeft 17 procent van de ambtenaren aan racistische bejegeningen tussen collega’s te hebben gezien. Van de respondenten geeft 1 procent aan dit maandelijks te hebben opgemerkt. Uit het onderzoek blijkt dat ambtenaren die buiten Europa zijn geboren het meest te maken krijgen met racisme. Ook lopen ambtenaren in lagere loonschalen vaker tegen racisme aan dan beter betaalde ambtenaren. In totaal werken er bij de rijksoverheid rond de 140.000 ambtenaren.
Van Huffelen initieerde het onderzoek naar racisme binnen de landelijke overheid nadat in 2022 een verontrustend rapport uitkwam over racisme binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daaruit kwam een beeld naar voren van racisme als structureel probleem binnen de organisatie. Zo was er sprake van „stigmatisering van verschillende etnische groepen op ongepaste wijzen” of „racistische grappen”.
Eén wetsvoorstel, twee ministers. Het voorstel voor de Wet internationalisering in balans werd dit voorjaar ingediend door voormalig onderwijsminister Robbert Dijkgraaf (D66). De Wib moet de internationalisering van het hoger onderwijs indammen, bijvoorbeeld door hogescholen en universiteiten te verplichten hun lessen in het Nederlands in plaats van het Engels te geven.
Voornamelijk universiteiten – waar internationalisering het meest speelt – waren kritisch. Zij vreesden een grote inbreuk op hun autonomie. Dijkgraaf trok zich die zorgen aan. Het huidige wetsvoorstel geeft daarom veel ruimte aan onderwijsinstellingen om een opleiding tóch in het Engels in plaats van het Nederlands te geven.
Dijkgraafs opvolger Eppo Bruins (NSC) vreest op zijn beurt nu dat die ruimte ervoor zorgt dat uitzonderingen (ofwel: Engelstalige opleidingen) de regel worden. Daarom maakt hij de uitzonderingscriteria strenger, schrijft hij dinsdag in een brief aan de Tweede Kamer, waar het wetsvoorstel nu ligt. „Nederlands moet in het hbo en wo weer de norm worden.”
Verengelsing
De Wib is in het leven geroepen omdat sinds 2015 de instroom van internationale studenten in Nederland flink is gegroeid. Afgelopen studiejaar kwam meer dan een derde van de eerstejaarsstudenten op Nederlandse universiteiten uit het buitenland. Die hoge instroom zorgt voor een groot tekort aan studentenkamers, overvolle collegezalen, een hoge werkdruk voor docenten én verengelsing van het hoger onderwijs.
In zijn brief legt Bruins de nadruk op die verengelsing. „Kennis van en vaardigheid met de Nederlandse taal is van groot belang voor het verdere werkende leven en zorgt voor binding met Nederland.” Die focus op het Nederlands, verwacht Bruins, zal óók het effect hebben dat het aantal internationale studenten afneemt. En dat de internationale studenten die wél komen, vaker in Nederland blijven hangen na hun studie.
Lees ook
Het wordt lucratief als de internationale student hier gaat werken
Dat laatste is een ander doel dat Bruins voor ogen heeft: de „blijfkans” van internationale studenten vergroten. Nu vertrekken veel van hen uit Nederland als ze klaar zijn met hun studie, waardoor ze het land wel geld hebben gekost maar niets of nauwelijks iets hebben opgeleverd. Als ze blijven, kunnen ze bijdragen aan „de Nederlandse samenleving en economie”.
En dan die uitzonderingscriteria. Een van de maatregelen in het wetsvoorstel van Dijkgraaf is een toets waarmee de minister bepaalt of een opleiding in een andere taal dan het Nederlands gegeven mag worden. Alle Engelstalige bachelors zullen aan zo’n toets onderworpen worden. Er zijn vier uitzonderingsgronden: regionale omstandigheden (denk: universiteit in een krimpregio), arbeidsmarkt (denk: studie die opleidt tot een beroep in een krappe arbeidsmarktsector), internationale uniciteit (opleiding is uniek in Nederland), en internationale positionering (internationaal georiënteerde opleiding).
Bruins is van plan om die laatste twee „scherper” uit te gaan werken. Op internationale uniciteit mag alleen een beroep worden gedaan als het Engels écht nodig is om de opleiding in Nederland te houden. En op internationale positionering mag alleen een beroep worden gedaan als het Engels „onlosmakelijk verbonden is met de internationale dimensie” van de opleiding. Dus als de opleiding ook in het Nederlands bestaat en de Engelstalige variant er enkel een vertaling van is, dan mag het niet.
Reputatieschade
Eerder dit jaar schreef koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) in een reactie op het wetsvoorstel van Dijkgraaf dat ze bang is dat de focus op het Nederlands leidt tot „internationale reputatieschade voor Nederland als onderwijs- en onderzoeksland”. Minister Bruins is daar niet bang voor, zegt hij dinsdag in een videogesprek met NRC. „Toen het Nederlandse hoger onderwijs nog volledig in het Nederlands werd gegeven stonden we ook al in de top van de wereld. We zien het ook bij de KU [Katholieke Universiteit] Leuven. Daar wordt het onderwijs nog steeds grotendeels in het Nederlands gegeven en dat is een topuniversiteit. We zien het ook bij de Technische Universiteit Delft, waar de bachelors grotendeels in het Nederlands zijn en die topingenieurs aflevert.”
In de Onderwijsbegroting heeft het kabinet een besparing gekoppeld aan de terugloop van het aantal internationale studenten: in 2026 gaat het om 29 miljoen. In de jaren erna loopt die op tot 293 miljoen per jaar. De minister verwacht dat de maatregelen uit het wetsvoorstel en zijn brief voor het grootste gedeelte van die benodigde terugloop zullen zorgen. Hogescholen en universiteiten kunnen bijvoorbeeld binnenkort ook een numerus fixus zetten op alléén de Engelstalige variant van een opleiding.
De minister verwacht daarnaast meer initiatief van de onderwijsinstellingen zelf. Bijvoorbeeld door simpelweg nu al „minder Engelstalige opleidingen aan te bieden”, zegt hij. „Hoe minder Engelstalige opleidingen je hebt, hoe minder je hoeft te sturen op het aantal internationale studenten. We zijn in gesprek met instellingen over die zelfregie.” Als de instroom niet voldoende daalt, zal de Rijksbekostiging per student lager worden.
Botte bijl
Hoewel dat te berekenen zou moeten zijn door te kijken naar de hoogte van de bezuinigingen, zegt Bruins geen bepaald getal in zijn hoofd te hebben waarmee het aantal internationale studenten omlaag moet. „Er zal vast op de achterkant van een envelop een getal zijn neergezet toen de formerende partijen het hoofdlijnenakkoord maakten. Maar we gaan ervan uit dat de maatregelen en de zelfregie voldoende effect hebben.”
Volgens UNL is dat getal op de achterkant van de envelop 34.000 (Europese bachelorstudenten). De brief van minister Bruins baart de organisatie „grote zorgen”, aldus een woordvoerder. „De wet heet ‘internationalisering in balans’, maar het kabinet hakt nu met de botte bijl. Het wetsvoorstel spreekt van een zorgvuldige beoordeling per opleiding. Maar door die bezuiniging staat de uitkomst eigenlijk al vast, want er moeten dus 34.000 buitenlandse studenten minder naar Nederland komen.”
Lees ook
Iedereen wil studiemigratie begrenzen. Maar over de manier waarop verschillen de meningen
De Gieskes-Strijbis Podiumprijs 2024 gaat naar danser-choreograaf Cherish Menzo en muzikant Vernon Chatlein (componist, percussionist en jazzmuzikant). De prijs is vanavond uitgereikt in het Rotterdamse Theater Walhalla.
De prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan twee makers die bijdragen aan de kwaliteit en de diversiteit van de podiumkunsten in Nederland en richt zich op mid-career makers. De winnaars mogen het prijzengeld van 60.000 euro per persoon naar eigen inzicht aanwenden ten behoeve van hun artistieke ontwikkeling.
Podiumkunstenaars Meral Polat, Saman Amini en Maya Fridman ontvangen een eervolle vermelding en krijgen ieder een geldbedrag van 10.000 euro.
De winnaars worden gekozen door een zogeheten ‘adviescommissie’, onder leiding van Jeannette Smit, voorheen algemeen directeur van het Amsterdamse Theater Bellevue. Over Menzo schrijft de commissie: „De afgelopen jaren maakte Cherish Menzo, naast haar bijzonder sterke aanwezigheid en prestatie in werk van anderen, diepe indruk met haar eigen performances JEZEBEL en DARKMATTER. In haar voorstellingen neemt ze het zwarte lichaam als uitgangspunt en snijdt ze onderwerpen aan die ook in het maatschappelijke debat een grote rol spelen. Menzo weet dit te vertalen naar een nieuwe dans- en bewegingstaal.”
Verbindende kracht
Over Chatlein schrijft de commissie: „Met zijn project Voices from letters richt Vernon Chatlein zich door middel van diepgravend onderzoek op de geschiedenis van de Tambú, een dans- en muziekstroming uit het Caribisch gebied, geworteld in verschillende Afrikaanse muziektradities. Samen met choreograaf Remses Rafaela onderzoekt Chatlein nieuwe vormen van de Tambú, met gebruik van oude en nieuwe instrumenten en met choreografieën die een mix tonen van oude en nieuwe invloeden. De verbindende kracht van Vernon Chatlein spat van het podium.”
Cherish Menzo (Amsterdam, 1988) ontving in 2022 al de Cultuurfonds Talentprijs Charlotte Köhler (20.000 euro). Voor DARKMATTER kreeg ze vorig jaar de BNG Bank Theaterprijs en de VSCD Mime/Performance Prijs. In een reactie via de organisatie laat Menzo weten dat de prijs voor haar „een duw in de rug is om samen met anderen te blijven dromen, bevragen en creëren en onze realiteit in dialoog te brengen met het theater”.
Het album Imershón van Vernon Chatlein (Curaçao, 1984) werd door MixedWorldMedia uitgeroepen tot beste Nederlandse release van 2023. In 2023 stelde hij, naast zijn eigen performance, als curator een programma samen bij North Sea Jazz Festival vanuit het thema Sounds of Diversity. Over de prijs zegt Chatlein dat hij „overweldigd en vereerd is”, maar dat de toekenning „ook wat ongemakkelijk” voelt. „Ik ben ontzettend dankbaar met deze fantastische ondersteuning die me in staat stelt om artistiek werk te kunnen creëren. Tegelijkertijd realiseer ik me ook heel goed dat dit niet voor iedereen geldt.”
De Tweede Kamer gaat akkoord met de mestplannen van landbouwminister Femke Wiersma (BBB). Een meerderheid van coalitiepartijen en oppositiepartijen steunde een wetsvoorstel van de BBB-minister, die vindt dat de drie grootste veehouderijsectoren (kippen, varkens en melkvee) een evenredige bijdrage moeten leveren aan het omlaagbrengen van de Nederlandse mestproductie.
In het plan van Wiersma moeten daarnaast boerenbedrijven krimpen die buiten familieverband worden verkocht: 30 procent bij melkvee, 25 procent bij varkenshouderijen en 15 procent bij pluimvee. Volgens SGP en CDA worden de pluimvee- en varkenssectoren onnodig hard geraakt (ze zitten onder hun mestplafonds), terwijl de melkveeboeren relatief meer worden ontzien.
De nieuwe wet is nodig omdat er vanwege Europese regels stapsgewijs een eind komt aan de uitzonderingspositie voor Nederlandse boeren in het Europese mestbeleid, waardoor boeren minder mest mogen uitrijden.
Tegenstand in de Tweede Kamer
Kippen- en varkenshouders zijn verbolgen over het plan van Wiersma, en hadden gehoopt dat BBB in de Tweede Kamer tegen het plan zou stemmen. Ze vinden dat Wiersma hen opscheept met een probleem waar vooral de melkveehouderij verantwoordelijk voor is. Ook CDA en SGP probeerden een stokje te steken voor de wet. Zij wilden de varkens- en pluimveehouders juist geen strengere mestplannen opleggen.
Ook als BBB voor tegen de plannen van Wiersma hadden gestemd, was er toch een meerderheid in de Tweede Kamer geweest. Naast SGP en CDA stemden alleen JA21 en Forum voor Democratie tegen het plan van Wiersma.
Lees ook
Femke Wiersma ging altijd vol voor boerenbelangen. Kan ze ook politiek laveren?