Die Zauberflöte De Reisopera tourt met een semi-scenische uitvoering van Mozarts opera ‘Die Zauberflöte’ omdat de enscenering door tegenslagen niet kon doorgaan. Maar ook van het puike orkestspel valt te genieten.
Isabel Weller als Pamina met de Drei Knaben in ‘Die Zauberflöte’ van W.A. Mozart door de Nederlandse Reisopera.
Foto Marco Borggreve
Het beloofde een spannende, schurende productie woorden: Mozarts sprookjesopera Die Zauberflöte voorzien van een actuele thematiek. De beproevingen van prins Tamino zouden nu eens niet gericht zijn op aansluiting bij de belerende ‘Ingewijden’ met hun vrouwonvriendelijke ethiek, maar op redding van de verdorrende planeet Aarde.
Het kwam er niet van: tien dagen voor de première van afgelopen vrijdag maakte de Nederlandse Reisopera bekend dat de voorstelling werd omgekat naar ‘semi-scenisch’. Het ontbreekt het operagezelschap aan voldoende technisch personeel, en er waren logistieke problemen. Personeelsgebrek is een breder probleem in de Nederlandse cultuursector: afgelopen november maakte theatergezelschap ITA bekend dat het noodgedwongen schrapt in de programmering.
„Doorgaan was onverantwoord”, vatte directeur Nina Hiddema van de Nederlandse Reisopera het samen. Het publiek in thuisbasis Enschede reageerde desondanks enthousiast: zelf je fantasie kunnen loslaten op Mozarts muziek heeft ook zijn charme.
Doordat het orkest niet in de bak maar pal op het podium zit, hoor je Mozarts muziek (en het genie ervan) inderdaad beter dan ooit. Dat is in deze productie een attractie, dankzij de uitstekende, alert met de zangers meeschakelende leiding van de jonge dirigent Marcus Merkel (operachef in Koblenz) en elegant, precies spel van Phion. Een lastigheid van de gekozen opstelling is dat de zangers grotendeels achter de rug van de dirigent zingen en spelen, maar – knap! – nergens leidt dat tot coördinatie-strubbelingen.
Noodregie
De noodregie van Stan Geurts en Anne Slothouwer dwingt in het licht van de geplaagde omstandigheden respect af. De aanpak is keurig en soms een tikje voorspelbaar – gebruikmakend van vertrouwde semi-scenische ingrediënten als opkomsten vanuit de zaal en een ludiek interactiemoment met de dirigent. Maar wat er staat klopt, en de tijdloze grapjes in het libretto treffen doel. Tegelijkertijd merk je ook dat acteren met nauwelijks meer dan een toverfluit en een stoel veel vraagt van de jonge zangers. En niet allen beschikken ze over de soevereine losheid om van hun rollen in zo korte tijd iets echt eigens te maken.
In het algemeen is de indruk wisselend. De kleine rollen (dames, priesters) zijn opvallend goed bezet. Modestas Sedlevicius is als Papageno een stralend middelpunt: hij acteert geestig en heeft een warme, lenige bariton die fraai smelt met de eveneens uitstekende Pamina van Isabel Weller. Ook een verrukking zijn de drie uit München overgekomen jongenssopranen (Drei Knaben) die zingen met solistische glans en bravoure.
De rest van de cast kent wat uitdagingen: tenor David Kerber zingt al zijn hoge noten consequent fortissimo, wat zijn verleidingskunst niet ten goede komt. Bas Petri Lindroos heeft als Sarastro het gewenste stentortimbre, maar mist in de laagste regionen kern. Datzelfde geldt voor sopraan Sophia Theodorides, die haar beroemde wraakaria Der Hölle Rache wel trefzeker neerzet.
Na weken van protest kwam er maandag eindelijk duidelijkheid: dirigent Valery Gergjev komt dit weekend toch niet dirigeren in de Zuid-Italiaanse stad Caserta. Gergjev was er uitgenodigd voor een concert met het Philharmonisch Orkest Giuseppe Verdi di Salerno en solisten uit zijn orkest van het Mariinsky Theater uit Sint-Petersburg. Het concert zou het eerste in Europa zijn geweest, sinds Gergiev in 2022 persona non grata werd om zijn nauwe banden met de Russische president Poetin.
Tegen diens inval in Oekraïne heeft Gergjev zich nooit willen uitspreken. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest verbrak daarop na 35 jaar samenwerking de banden, het Gergjev Festival hield op te bestaan, Gergjevs contract als chef-dirigent van de Münchner Philharmoniker werd ontbonden. In Rusland werden zijn verantwoordelijkheden juist uitgebreid. Naast het Mariinsky theater kreeg hij in 2023 ook de leiding over het Bolshoi Theater in Moskou, als opvolger van theaterregisseur Vladimir Urin – die wél een anti-oorlogsbrief ondertekende.
Drie jaar lang bleef het in Europa stil rondom Gergiev. Buiten Rusland dirigeerde hij alleen in China. Tot Gergjevs naam dit voorjaar opdook in de planning van een met Europees geld gesubsidieerde concertserie in Barcelona – maar die concerten werden snel en in stilte geschrapt. De tweede keer, deze week, is de afzegging minder snel en geruisloos gegaan.
Muziek en politiek
De organisatie van het muziekfestival in de Zuid-Italiaanse stad Caserta dat Gergjev boekte, bepleitte dat „politiek niet met muziek moet worden vermengd”. Het werd in die visie gesteund door gouverneur Vincenzo De Luca van de provincie Campanië. Die stelde dat „culturele uitwisseling het belang van de vrede” dient. Ook de Israëlische dirigent Daniel Oren staat woensdag en vrijdag gewoon op het festival, „om de communicatiekanalen open te houden, zelfs met degenen die anders denken dan wij.”
Dat organisatie en politiek toch zwichtten voor de protesten tegen Gergievs komst was gezien de omvang van de ophef onvermijdelijk
Dat organisatie en politiek toch zwichtten voor de protesten tegen Gergievs komst was gezien de omvang van de ophef onvermijdelijk. Mensenrechtenorganisaties en Europarlementariërs spraken zich uit. Zestienduizend mensen, onder wie Nobelprijswinnaars, ondertekenden een open brief aan gouverneur De Luca en Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, waarin ze opriepen tot afzegging en tot nader onderzoek naar Europese financiering van culturele evenementen door actieve aanhangers van het Russische regime.
Joelia Navalnaja, weduwe van de vermoorde Russische oppositieleider Aleksej Navalny, noemde het concert in de Italiaanse krant La Repubblica „een groot probleem”. Gergiev, schreef ze, „is een goede vriend van Poetin (…), zijn handlanger en aanhanger. (…) Jarenlang heeft Gergiev Poetin gesteund met een ijver die de nobelste doelen waardig is. (…) Hij is niet zomaar bondgenoot van het dictatoriale regime: hij is er een integraal onderdeel van geworden.”
Wat betekent het dat de terugkeer van Gergjev in Europa nabij leek, terwijl de oorlog in Oekraïne nog voortduurt? Dreigde rehabilitatie van Vladimir Poetins lievelingsdirigent? Vooralsnog lijkt het afgeketste concert in Caserta eerder een naïef regionaal incident. Gergiev leidt de twee belangrijkste muzikale instituten van Rusland, zijn rol als ambassadeur voor Rusland is boven discussie verheven. Dat geldt ook voor een andere verklaarde Poetinsupporter, altviolist Joeri Basjmet, van wie je buiten Rusland niks meer hoort – op een enkel curieus incident na.
Carrièretechnisch vergaat het alleen operasopraan Anna Netrebko buiten Rusland beter. Haar positie is ambivalent: tot de invasie was ook zij verklaard Poetin-aanhanger, ze vierde haar 50ste verjaardag in het Kremlin. In 2022 nam ze afstand. Eerst van de invasie, later ook van Poetin. Haar Europese concerten nadien leidden eerst nog tot ophef. Dat protest klinkt nu al minder luid. Alleen de Metropolitan Opera in New York van intendant Peter Gelb volhardt in de afwijzing van Netrebko: ze is haar sympathie voor Poetin nooit ontgroeid, stelde Gelb deze week nog in de Oostenrijkse krant Der Standard. Maar in Europa is Netrebko gewoon welkom. Deze week zingt ze in Verona, later dit seizoen in Berlijn en Londen.
Gergjev zelf heeft zich niet in het discours gemengd. Hij was in het Bolshoi Theater in Moskou druk met de laatste opera van het seizoen: Prokofjevs Semyon Kotko. Boven de bühne hing een scherm met de afbeelding van een soldaat en een Russische tekst die de ‘bevrijding’ van de Oekraïense regio Donbas verheerlijkt.
De zichtbaarste componist van de vorige eeuw, Karlheinz Stockhausen, ging er begin deze eeuw met gestrekt been in toen hij de aanslagen van 11 september 2001 „het grootste kunstwerk dat er ooit geweest is” noemde. Dat viel niet echt goed. Stockhausen wees nog op de context waarin hij zijn controversiële uitspraak had gedaan, maar het kwaad was al geschied: men sprak er universeel schande van en de opmerking kwam in 2007 in al zijn necrologieën terug.
De tijden waren veranderd, ontdekte Stockhausen net te laat. In zijn hoogtijdagen, de decennia na de Tweede Wereldoorlog, konden componisten zich zulke provocaties best permitteren – ze waren immers Kunstenaars, met een andere horizon dan gewone stervelingen. Pierre Boulez, collega-kopstuk van de avant-garde en grootverbruiker van cultuursubsidie, stelde voor om alle operahuizen op te blazen. (Het weerhield hem er niet van later in diezelfde operahuizen furore te maken als dirigent.) Van Stockhausen en Boulez moest de wereld, althans in ideële of overdrachtelijke zin, wijken voor het kunstwerk, voor het nieuwe.
De 21ste eeuw hanteert andere standaarden en zit niet per se te wachten op de fantasieën van losgezongen componisten. Waarop dan wel?
1Het blijft toch klassiek
Laten we ons voor het gemak op Nederland richten. Veel bleef bij het oude, sinds de eeuwwisseling – het genre heet niet voor niets ‘klassiek’. Mensen gaan naar de concertzaal om klassieke muziek te horen. Daar spelen uitstekende orkesten Beethoven en Mahler en af en toe, voor de fijnproevers, wat muziek van onze tijd. Anders dan bij pop, waar de digitale revolutie de industrie compleet op z’n kop heeft gezet, is de manier waarop we naar klassiek luisteren niet wezenlijk veranderd. Ja, thuis kun je op YouTube vijfduizend verschillende uitvoeringen van Beethovens Vijfde vergelijken, als dat je ding is, maar als je die muziek écht wilt horen, ga je toch naar de zaal.
Die zalen zijn ondertussen uit alle macht op zoek naar nieuw publiek, omdat het oude publiek vergrijst – ook dat is hetzelfde gebleven. Veel mensen raken nu eenmaal pas na hun vijftigste in klassiek geïnteresseerd, laten de cijfers zien. Hoewel er allerlei boeiende initiatieven worden ontplooid om nieuwe bezoekers te lokken (klassiek-met-een-biertje, ‘Candlelight Concerts’), blijven opeenvolgende grijze golven gestaag de zalen vullen. Niets nieuws onder de zon.
Of is dat te makkelijk gedacht? In de bredere muziekinfrastructuur zijn wel degelijk grote veranderingen gaande. De kans is groot dat wie boven de veertig is ooit muziekonderwijs heeft genoten. Wel, dat bestaat de facto niet meer, of alleen als niche, dankzij lovenswaardige inspanningen van bijvoorbeeld het Noord Nederlands Orkest, Componist der Nederlanden Anne-Maartje Lemereis of ondernemende groepen docenten. Niettemin: generaties kinderen groeien op die nooit in de maat leren klappen of toon houden, laat staan een instrument bespelen. Wanneer zal bij hen de belangstelling voor Mahlers orkestratiekunst de kop opsteken?
Er is meer aan de hand. De zware bezuinigingen op cultuursubsidies sinds 2010 door toenmalig staatssecretaris van cultuur Halbe Zijlstra hebben de sector keihard geraakt. Onder invloed van simplistisch rendementsdenken verdween in bestuurlijk Nederland het besef dat hoogwaardige levende kunst, ook klassieke muziek, onmisbaar is voor een gezonde cultuur. Een zogenaamd liberale staatssecretaris die zich laat voorstaan op zijn desinteresse (‘Als je zo veel moet bezuinigen, is dat eerder een voordeel dan een nadeel’) laten inhakken op de kunsten – in Frankrijk of Duitsland ondenkbaar.
De internationaal geroemde Nederlandse ensemblecultuur, springplank voor de wereldfaam van componist Louis Andriessen (1939-2021), werd afgebroken. Orkest De Volharding stopte, evenals het Nieuw Ensemble, de rest werd fiks gekort, en daarmee verdween het toegankelijke podium dat componisten hier decennialang hadden gehad. Een subsidiestop trof zelfs topkoor Cappella Amsterdam, tot verbijstering van iedereen. Kennishub Muziek Centrum Nederland verdween, podia als de IJsbreker ook. Sinds 2000 zijn er zeven professionele symfonieorkesten opgeheven of gefuseerd en momenteel zijn er nog negen over.
Een orkest meer of minder, daarover kun je discussiëren. Een stap lager, op het niveau van individuele musici, zit het werkelijke leed van de bezuinigingen. Een loopbaan als musicus was voor de meesten al nooit een vetpot, nu lijkt het haast een onhaalbaar ideaal. Musici werken gratis, nemen noodgedwongen een tweede baan erbij. Er kwam een fair pay-protocol, maar de praktijk blijkt weerbarstig.
Daartegenover staat dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Relatief klein-bezette ensembles als Klang, Ragazze Quartet en Holland Baroque hebben zich ontwikkeld tot nieuwe pijlers. Ze organiseren eigen festivals (Musical Utopias van Klang), ontwikkelen theatrale concertvormen (Ragazze) of rekken met onderzoek en cross-over de genregrenzen op (Holland Baroque). Ensemble Modelo62 maakt zich in Den Haag al ruim twintig jaar sterk voor de allernieuwste noten van de makers van morgen. Met het Muziekgebouw kreeg Amsterdam een tweede concertzaal, met speciale aandacht voor nieuwe muziek. Zomerfestival Wonderfeel bewijst al elf edities dat een popachtige setting en informele sfeer drempelverlagend kunnen werken, zonder concessies aan de inhoud. Musici betalen voor de door henzelf opgezette vrijplaats Splendor in Amsterdam, waar ze het ene na het andere spannende idee uitbroeden.
Ziedaar het klassieke speelveld anno 2025: een sector die bloeit, al is het wortelstelsel flink aangetast.
2So you wanna be a componist in de 21ste eeuw?
Stockhausen zag de commotie niet aankomen, toen hij zijn vraatzuchtige kunstenaarsoog op 9/11 liet vallen. Maar de Grote Componist, die de twintigste eeuw domineerde met baanbrekende innovaties (Arnold Schönbergs twaalftoonsmuziek), radicale stellingnames (Cage’ 4’33”, maar ook De Staat van Andriessen) en megalomane visioenen (zo’n beetje alles wat Stockhausen verzon), maakte plaats voor de componist als musicus, ambachtsmens, ‘maker’. Niet bescheidener in zijn ambities, wel in zijn pretenties. Geen uithangbord van een of andere ‘stroming’, maar een uniek kruispunt van invloeden en ideeën.
De toenemende stilistische diversiteit heeft verschillende oorzaken. Een ervan is het effect van de popcultuur op de wereld van klassiek: rebels en anti-establishment, energiek, met een doe-het-zelf-houding. Dankzij internet kwam bovendien alle muziek ooit gemaakt onmiddellijk beschikbaar, inclusief muziek uit niet-westerse culturen: niemand groeit nog op met één type muziek, ook componisten niet. Andriessen, met zijn invloedrijke informele lespraktijk, was een wegbereider: de kracht van het Nederlandse opleidingssysteem is nog altijd dat componisten hier worden „uitgedaagd om hun eigen stem te vinden”, zoals componist Trevor Grahl het recent in NRC verwoordde. Geen dogma’s, geen werkelijke ‘scholen’: het heeft lichting na lichting van oorspronkelijke toondichters opgeleverd.
Is er een gemene deler? Wie deze zomer afstudeert als componist heeft zich nooit hoeven conformeren aan heersende mores, zoals het lange tijd dominante serialisme. De jonge componist kent vermoedelijk ster-spectralist Kaija Saariaho, luister-goeroe Pauline Oliveros én de nieuwste avontuurlijke popmuziek, heeft ervaring in bandjes of als producer en bezit in de vorm van een laptop een thuisstudio die duizend keer geavanceerder en krachtiger is dan de enorme laboratoria waar Stockhausen zijn elektronische pionierswerk verrichtte.
Klassiek geldt misschien nog wel als ‘hoge kunst’, maar verschilt daarin niet van de Beatles, Radiohead of Pulitzer-winnaar Kendrick Lamar. Opera of een klassiek concert is nu een van vele cultuuruitingen die je op vrijdagavond kunt consumeren, als je geen zin hebt om te netflixen. Componisten hebben nauwelijks nog een podium buiten hun vakgebied, zoals Andriessen en Stockhausen dat wel hadden. Aan dat statusverlies zit ook een financiële kant. Veteraan Klas Torstensson sprak in NRC van „geluk” dat hij „de vette jaren” heeft meegemaakt, toen (sommige) componisten met een ‘meerjarige honorering’ rustig een oeuvre konden bouwen. In hetzelfde artikel sprak de jonge Karmit Fadael óók van „geluk”, namelijk dat ze überhaupt opdrachten krijgt: „Ik zou ook wel een huis willen kopen, maar dat kan niet. Ik voel wel eens angsten als ik nadenk over de lange termijn.”
Componist en onderzoeker Micha Hamel constateerde in zijn boek Speelruimte voor klassieke muziek in de 21ste eeuw (2016) een overgang van een ‘betekeniscultuur’ naar een ‘ervaringscultuur’. Concertbezoekers willen niet alleen luisteren, ze willen iets beleven. Veel componisten – onder wie Hamel zelf – maken interdisciplinair werk, uiteenlopend van de multimediale opera’s van Michel van der Aa, Dyane Donck en Annelies Van Parys tot het filosofisch-technologische geluidslab van Stefan Prins, absurd hightech-spektakel van Brigitta Muntendorf of een ‘performatieve installatie’ over haar Rwandese opa van geluidskunstenaar Aurélie Nyirabikali Lierman.
Nog een erfenis van Andriessen en de ensemblecultuur: het symfonieorkest is niet het weapon of choice van de Componist Van Nu. Die prefereert kleinschalige groepen en/of elektronica, of voert het werk zelf uit – ook omdat orkestopdrachten schaars zijn. Uitzonderingen daargelaten: de meesterlijke symfonieën van Joey Roukens en Willem Jeths, de fijnzinnige orkestwerken van Mathilde Wantenaar en Jan-Peter de Graaff.
Sowieso is uitzondering eerder regel. De Componist Van Nu (m/v/x) is prijswinnend dichter (Rozalie Hirs) en gitarist in een metalband (Florian Magnus Maier), vertaalt ideeën via een Pinterest-moodboard in klank (Celia Swart), bouwt zelf instrumenten (Aart Strootman), componeert op een middeleeuwse vedel tijdens wekenlange wandeltochten (Kate Moore), emancipeert “de perceptie van de luisteraar” (Yannis Kyriakides), schept mystieke klankrituelen (Seung-Won Oh), componeert ‘ervaringen’ in conflictgebieden (Merlijn Twaalfhoven), creëert Nederlandse muziek met een Iraans hart (Aftab Darvishi) en doet aan experimentele elektro-pop (Bec Plexus). Ze verdienen stuk voor stuk uw aandacht.
Er zijn ook levende componisten die wél een groot publiek bereiken. De opvallendste muzikale trend is ongetwijfeld het daverende succes van een nieuw genre: ‘neoklassiek’. Eenvoudige pianomuziek, al dan niet vertolkt op een piano die nog van je oma is geweest, bereikt onder die noemer ongekende luisteraarsaantallen. Qua originaliteit en vernieuwing scoort de rustgevende muziek van Ludovico Einaudi, Max Richter en in eigen land Joep Beving (op de piano van z’n oma) niet erg hoog en veel ‘kenners’ halen hun neus ervoor op, want te eendimensionaal, te uitgekauwd, te generiek. Maar ja, Einaudi heeft op Spotify wel meer maandelijkse luisteraars dan Mozart of Beethoven (8,6 miljoen om een kleine 7 miljoen).
Neoklassiek is een soort post-minimal music, ontdaan van de scherpe randjes
Veelzeggend is het succes in ieder geval. Neoklassiek is een soort post-minimal ontdaan van scherpe randjes, gereduceerd tot een richtingloze herhaling van ongevaarlijke akkoorden. Atmosferisch, ambient, met Arvo Pärt en Philip Glass als voorlopers. Minimal music zelf ontstond in de jaren 60 als tegenbeweging tegen de hegemonie van star en complex modernisme. Drieklanken, het octaaf, een fluitbaar melodietje – ten strengste verboden! Met herhaling, mechanische processen en een voorkeur voor consonantie trokken de minimal-pioniers een lange neus naar Stockhausen en Boulez en co.
De minimal-revolutie, een grassroots-beweging tegenover het institutionele modernisme, heeft onze muziekcultuur tot in alle geledingen doordesemd. Progrock (King Crimson), filmmuziek (Glass, Michael Nyman), Julia Wolfe’s geëngageerde oratoria, de hoogkaraats klankmassa’s van Peter Adriaansz én de hausse aan neoklassieke pianisten: allemaal schatplichtig aan minimal.
Zo bleek minimal het Paard van Troje waarmee welluidendheid en tonaliteit de nieuwe muziek weer werden binnengesmokkeld. ‘Mooi’ was geen scheldwoord meer. Over eclecticus Roukens, pas 43, werd in zijn begintijd nog weleens geschamperd om de welluidendheid, maar zijn geweldige Symfonie, zeer eigen én met onvervalst Bruckneriaanse allure, snoert alle monden.
Ja, ‘mooi’ mag weer. Maar uiteindelijk is ‘mooi’ natuurlijk een beperkt criterium, zeker als het wordt verengd tot een synoniem voor ‘frictieloos’. Als je lang genoeg naar Einaudi luistert, dan klinkt zelfs Bach op zeker moment als piep-knor. De tolerantie voor het onverwachte slinkt. Terwijl de muziek van onze componisten, van Amarante Nat tot Mayke Nas en van Martijn Padding tot de onder de radar opererende Jo Sporck, zoveel meer is dan alleen mooi.
4‘Andere verhalen en identiteiten’
Als klassieke muziek voor iedereen is, waarom oogt haar eregalerij dan als een parade van witte mannen? Toondichteressen, laat staan componisten van kleur, schenen eeuwenlang een zeldzaamheid. Dat beeld kantelt in rap tempo. Componisten als Florence Price en Julius Eastman zijn herontdekt, er is aandacht voor ‘Afromodernisme’. Het kost inmiddels geen enkele moeite om meer vrouwelijke dan mannelijke componisten te noemen (32 om 30).
Dat is weleens anders geweest. In standaardwerken als Charles Rosens The classical style (1971, herzien 1997) of Die Musik des 19. Jahrhunderts (1980) van Carl Dahlhaus zoek je vergeefs naar Fanny Mendelssohn en Clara Schumann. Paul Griffith behandelt in Modern music and after (1995) alleen Sofia Goebaidoelina en noemt in het voorbijgaan Saariaho en Oliveros. The rest is noise (2007) van Alex Ross geeft een vergelijkbaar beeld: geen megatalent Lili Boulanger, geen elektronica-pionier Daphne Oram. Je hoeft geen chauvinist te zijn om ook onze eigen Henriëtte Bosmans een plek in de annalen te gunnen.
Het kan anders. Vorig jaar verscheen de geïllustreerde hedendaagse muziekgeschiedenis Hoofd vol klanken van Annemarie Peeters en Emilie Lauwers, een boek voor iedereen vanaf 9 jaar. De helft van de verhalen is gewijd aan fantastische vrouwelijke componisten, van Galina Oestvolskaja en Meredith Monk tot Jennifer Walshe en Unsuk Chin. Er zitten ook originele keuzes bij, zoals de onterecht vergeten Duits-Amerikaanse Johanna Magdalena Beyer.
Juist de beweging in de sector maakt duidelijk dat er nog een weg te gaan is. Kate Moore was in 2017 pas de eerste vrouw die de (tegenwoordig tweejaarlijkse) Matthijs Vermeulenprijs voor beste compositie ontving, in een geschiedenis die teruggaat tot 1972. (Calliope Tsoupaki was in 2021 de tweede.) Met Karina Canellakis (Radio Filharmonisch Orkest) staat er sinds 2019 voor het eerst een vrouwelijke chef-dirigent aan het roer van een Nederlands proforkest. Elim Chan (Antwerp Symphony), net over de grens, en Anja Bihlmaier (Residentieorkest) volgden snel.
Het omgekeerde is ook waar: de klassieke (witte, oude, mannelijke) leidersfiguur moet indikken. Neem het Concertgebouworkest: de autoritaire chef Daniele Gatti werd slecht gepruimd, de charismatische jonge teamplayer Klaus Mäkelä heeft de toekomst. Jaap van Zweden werd recent beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag. Dirigentenmaker Jorma Panula voelde de tijdgeest legendarisch slecht aan (en lette kennelijk niet op in zijn eigen klas) toen hij in 2014 op de Finse televisie verkondigde dat vrouwen niet kunnen dirigeren. Hetzelfde geldt voor toenmalig ZaterdagMatinee-programmeur Kees Vlaardingerbroek, die zich genoodzaakt zag in deze krant een lans te breken voor de kunst van „genieën”, oftewel oude witte mannen, zoals de inderdaad geweldige (en extreem veel gespeelde) John Adams. Tja.
Er kleeft soms iets bedaagds aan klassiek, het macht-bevestigende, spekkige zweem van een statussymbool. Maar dat is slechts de buitenkant: de muziek zelf blijft revolutionair, van Hildegard von Bingen via Beethoven en Stockhausen tot bijvoorbeeld Manoj Kamps. Kamps is een queer maker („Dat wil zeggen, een radicale bevraging van de witte, masculiene, heteronorm”) die weet dat het recept voor een levendige, toekomstbestendige muziekcultuur niet heel ingewikkeld hoeft te zijn: „Ik vind het belangrijk ruimte te scheppen voor andere verhalen en identiteiten.” Daar worden we allemaal rijker van.
10 invloedrijke werken 21ste eeuw (in chronologische volgorde)
„Je moet natuurlijk daar zijn om het mooi te vinden,” zei een vriendin aan tafel toen het lied ‘De deur doe ik ’s avonds open’ werd opgezet. ‘Daar’ was Griekenland en de mededeling was duidelijk, ‘hier’ is er niets aan die muziek, zoals ook retsina ‘hier’ niet smaakt.
Oh nee? Het is anders wel een lied van Mikis Theodorakis (1925-2021), Theodorakis de melodieuze, de heldere, de meeslepende, de componist van oratoria en symfonieën, maar vooral van talloze liederen, die een mengsel zijn van volksmuziek en verfijnde muzikale taal. Er is alle reden om de Grieken te benijden om hun componisten die ze zoveel muziek geschonken hebben, liederen die volop meegezongen worden door iedereen, van jong tot oud, van links tot rechts.
„Het is muziek!” wil ik uitroepen, „geen toeristische attractie!” Maar op hetzelfde moment zit ik in gedachten op een terras aan zee, het is het middaguur, de stilte valt over alles heen, de zee is kalm, in de schaduw is het warm en het groepje waar ik deel van uitmaak, luistert naar een lied gezongen door Alkistis Protopsalti dat we nog niet kennen. Haar kalme, onopgesmukte stem – ‘De deur doe ik ’s avonds open, de lamp houd ik hoog’ – we willen het meteen opnieuw horen, en nog eens, en het wordt dan en daar, in die zo Griekse middagstilte een lied dat ons nooit meer verlaat.
Van Mikis Theodorakis dus.
Was het nodig om op dat terras te zitten, in dat uur waarin alles voor altijd lijkt en nooit meer iets voorbij hoeft te gaan? Nee, echt niet. Het was er wel, dat ogenblik, en het zette onze oren open, maar later heeft het lied die middag losgelaten. Ik luister ernaar in de auto in de Noordoostpolder , in de huiskamer op een winteravond, ik laat het wel eens aan iemand horen als ik meen iemand te hebben gevonden die er ontvankelijk voor zou kunnen zijn, iemand die niet meteen denkt dat ik hem of haar retsina wil laten drinken die ze niet lust. En dan zeg ik zoiets als: dit is óók Theodorakis. Het is echt niet alleen maar de sirtaki van Zorbá de Griek of de Mauthausen-cyclus, hoe mooi die ook is.
Mikis Theodorakis in Athene naast de bouzouki speler George Zambetas in 1961.
Foto Slim Aarons/Hulton Archive/Getty Images
Maar al snel klink je dan toch alsof je iemand wilt bekeren en daar houden de mensen niet van. Terecht. Toch wil ik ze wel bekeren, eigenlijk. Ze de oren openen voor muziek die echt geen ‘Grieks gejengel’ is – maar oef, dat is de verkeerde ingang. Nooit beginnen bij de vooroordelen. Gewoon beginnen bij de liefde.
Het lied dat Protopsalti zingt, maakt dat wel gemakkelijk. Er klinkt een cello, de melodie is rustig en gedragen, nergens plonkt een bouzouki of begint een stem on-westers, nasaal, met vreemde uithalen aan de mooie tekst. Griekse zangers kunnen soms zingen alsof ze de noten niet direct raken maar van noot naar noot glijden; soms maken ze daarbij oneindig mismoedige boogjes die je hart mee naar beneden nemen, al verdrinken ze dat hart nooit. De muziek kan het leed dragen.
Het lied dat Protopsalti zingt, gaat over een plek waar „van de aarde de bedroefden” – nu ja, dat is zo’n inversie die in het Grieks zo makkelijk kan, omdat die taal naamvallen kent en het zal wel juist zijn omdat wij die níet hebben dat er zo’n bekoring van uitgaat – waar de bedroefden der aarde dus, samen zullen komen en zonder gêne beweert het lied aan het eind dat als we daar zullen zitten, met „een kruik om het verdriet te laten drinken”, bij de gedekte tafel, dat dan Christus zich bij ons zal voegen.
Misschien is het maar beter dat laatste niet te vertalen? Dan lijkt het misschien alsof het een al te braaf Leger des Heils-achtig lied is. Misschien is het ook eigenlijk wel een al te braaf Leger des Heils-achtig lied. Maar dat kan me helemaal niet schelen, het klinkt niet naar brave trompetjes, het is droevig en troostrijk tegelijk. Het is Theodorakis. En het is mooi.
Allergriekst
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de grote Griekse componist geboren werd en in Griekenland staan ze daar volop bij stil. Het hele jaar is uitgeroepen tot ‘Mikis Theodorakis-jaar’ en overal zijn concerten en herdenkingen en voorstellingen georganiseerd. Er wordt gewerkt aan een film. Hier in Nederland gaat er trouwens ook een bijzondere voorstelling komen, in oktober, A tribute to Theodorakis, georganiseerd door Bart en Julian Schneemann met veel muziek, en met filmbeelden waarin ook onder meer de politicus en de zanger Theodorakis te zien zullen zijn.
De Griekse dichter Jorgos Seferis zei blij verwonderd, toen hij de Nobelprijs voor zijn poëzie kreeg, dat hij zelf nooit iets begreep van vertaalde poëzie: „Ik vraag me dan ook af wat ze gehad hebben aan mijn allergriekste poëzie, wat ze ervan begrepen hebben daar in de Zweedse Academie”. Zoiets zou Theodorakis ook wel kunnen zeggen, want hoewel zijn muzikale taal internationaal ruimschoots is aangeslagen en verstaanbaar werd gevonden, is ze toch allergriekst. Dubbel allergriekst, want hij gebruikte vaak teksten van Seferis, zoals het lied waarin de zeewind waait en een naam wordt uitgewist op het strand: ‘Ontkenning’ (‘Arnisi’), een van Theodorakis’ beroemdste en mooiste liederen. Zangeres Maria Farandouri zingt het en haar grote stem ruist als de zeewind zelf als ze zingt „we namen ons leven – fout; en we veranderden van leven”. Het doet een beetje aan Nijhoffs Awater denken: „Wij leven heel ons leven fout”. Stel je voor dat Theodorakis dat op muziek zou hebben gezet. Hij zou het hebben gekund.
Als jonge en nog onbekende componist schreef hij in 1960 muziek bij een reeks gedichten van de dichter Giannis Ritsos, onder de titel Epitafios (Grafschrift). Hij liet die muziek horen aan componist Manos Chatzidakis die toen al wat succes had. Die was enthousiast en vroeg de internationaal bekende zangeres Nana Mouschouri om de teksten te zingen, hij stelde ook een orkest samen om de cyclus uit te voeren. Geweldig, zou je zeggen, maar halverwege bedacht Theodorakis zich: het moest veel Griekser. Hij vroeg een beroemde bouzouki-speler en de beslist niet internationaal klinkende zanger Grigoris Bithikotsis en nam met hen zijn muziek op, zodat er meteen twee uitvoeringen waren: een zoetvloeiende met Mouschouri, en een allergriekste met Bithikotsis. De tweede is beroemd geworden, naar de eerste moet je echt zoeken.
Het eerste lied van de plaat werd meteen een blijvend succes. Het is een aangrijpend lied, waarin een moeder zich afvraagt waar haar zoon is gebleven die gedood werd tijdens een demonstratie. De keuze voor zo’n thema tekent Theodorakis, sommige van zijn liederen zouden vandaag de dag volmaakt de toestand van menige bewoner van een dictatoriaal land beschrijven, een Afghaanse bijvoorbeeld. Neem dat lied dat ‘Harteloze machthebbers’ heet, gezongen door een van Griekenlands meest populaire zangers, Stelios Kazantzidis, waarin een moeder wordt toegezongen wier man en zoon doodgeschoten zijn, we begrijpen dat haar andere zoon gevlucht is – „ze lieten je geen ziel, alleen maar foto’s”. Er zijn veel niet nader genoemde of slechts geïmpliceerde harteloze machthebbers in het oeuvre van de linkse Theodorakis. Hij had zelf ervaring met de bruutheid van zulke krachten, zowel tijdens de Griekse burgeroorlog (1946-1949) als tijdens het kolonelsregime (1967-1974).
Het eerste lied van Epitafios is al net zo dramatisch: „Waar vloog mijn jongen heen, waarheen vertrok hij, waar laat hij mij achter? De kooi is zonder vogel, de bron zonder water.” De muziek heeft die wonderlijke mengeling van opgewektheid en verdriet waar Theodorakis zo goed in is – er is veel te betreuren, maar we blijven wel overeind. Melancholie moet je in zijn muziek niet zoeken, meer een soort harde erkenning van de vele slagen die het leven nu eenmaal toebrengt.
Tikkende voet
Nu moet niemand gaan denken dat het bij Theodorakis alleen maar Grieks verdriet is. Nee! Probeer maar eens niet vrolijk te neuriën en met de voet te tikken als je naar zijn ‘Bootje op het strand’ luistert of naar ‘Mijn april’. Soms tik je ook zo vrolijk met je voet bij iets dat bij nader inzien helemaal niet zo vrolijk is, zoals het lied over een goedlachse jongen die ook alweer doodgeschoten wordt, maar nu ja.
Met de voet tikken klinkt trouwens eenvoudiger dan het wel eens is bij een componist die niet altijd heel gangbare maatsoorten gebruikt. Theodorakis is een liefhebber van de zogenaamde ‘zeïmbekiko’, een dans die aanvankelijk door één man gedanst werd, later kon dat ook een vrouw zijn, nu storten zich hele menigtes op de dansvloer om allemaal hun hoogstindividuele dans uit te voeren. Die zeïmbekiko wordt geteld in een lastige negen tellen, vier plus vijf, waarin ook degenen die de dansers al klappend aanmoedigen zich nogal eens verstrikken. Die tikkende voet raakt dus soms de draad wel wat kwijt. Maar dat weerhoudt de voet niet!
Terwijl ik zo over Theodorakis zit te denken, komt een ongelovige in Griekse muziek mijn kamer binnen. Toevallig heb ik net een Theodorakis-lied, gezongen door Maria Farandouri, op staan en toevallig zingt ze net ‘Mijn moeder en Maria’ (‘Mana mou kai Panagia’), een lied over rouw („Je was de zon en de dageraad [-] Je ging heen en de wind huilt op de golven [-] ook mijn moeder huilt bij het graf, Maria huilt en huilt”). Farandouri laat de golven verdriet hebben, ze maakt van die droevige boogjes en toch wil je meezingen: „ze huilt en huilt”.
„Vind je dit mooi?” vraag ik voorzichtig. De ongelovige muziekliefhebber luistert een poosje. „Ja”, zegt hij dan, „dat is een prachtige melodie.” Zijn oren gingen open.