‘Schrijf je je stuk met of zonder spoilers?”, wil Yael van der Wouden vooraf weten.
Goede vraag. Al was het maar omdat het niet vanzelf spreekt óf je dat cruciale brokje informatie in haar roman De bewaring wel een spoiler moet noemen. In het verhaal is het een verrassing, voor de hoofdpersoon een pijnlijke onthulling. Maar voor de ene lezer zal die verrassender zijn dan voor de andere. Dat ligt aan de voorkennis die je hebt over wat er tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in Nederland gebeurde. Is de geschiedenis een spoiler? Zo ja: hierbij een spoiler alert.
Weet je wat er aan de hand is, als Isabel en Hendrik het in het eerste hoofdstuk van De bewaring – het zijn de naoorlogse jaren – hebben over een scherf van een gebroken bord? Een bord uit het serviesgoed van hun moeder, zegt Isabel, maar haar broertje Hendrik weet: ‘Nee, nee. Het huis was al voorzien van de…’ Van wat? ‘Van servies. Stoelen.’ Van alles, eigenlijk. Isabel is verward, maar laat het erbij zitten.
Yael van der Wouden: „Ik heb wel stemmen gehoord die zeiden: ‘Dit zal Nederlanders niet verrassen. Iedereen wéét dit.’ Terwijl ik in mijn onderzoek weinig literatuur kon vinden over het lot van terugkerende Joden na de Tweede Wereldoorlog. Echt bar weinig.”
Ja, historici hebben daarover geschreven, en natuurlijk Marga Minco – haar beroemde verhaal Het adres, over het lot van Joodse bezittingen, had diepe invloed op De bewaring.
Maar Yael van der Wouden stelt de meta-vraag: „Wat is weten? Ik weet het individueel, en als ik het benoem zullen veel mensen knikken: oh ja, nu ik erover nadenk, weet ik het. Maar is dat weten ook een collectief besef? Is het verhaal van terugkerende Joden onderdeel van het collectieve geheugen over de Tweede Wereldoorlog? Ik vraag het me af. En ik vond het op een scholarly manier interessant, als literatuurwetenschapper, hoe het woord ‘weten’ in de receptie van mijn boek gebruikt werd.”
Een groot deel van de lezers van De bewaring, of The Safekeep, zoals de roman oorspronkelijk heet, zal nooit hebben gehoord van de term ‘bewariërs’ – voor mensen die zich tijdens de oorlog ‘ontfermden’ over bezittingen van Joden, maar die na de oorlog weigerden terug te geven. Yael van der Wouden (1987) schreef haar boek in het Engels en kon zo de eerste Nederlandse auteur worden die met haar boek de shortlist van de Booker Prize haalde. Niet de International Booker Prize, die Lucas Rijneveld in 2022 won, dit gaat over de reguliere, ‘echte’ Booker, de invloedrijkste literatuurprijs in de Engelse taal. De uitreiking is dinsdag 12 november.
„De reden waarom het in het Engels is, is gewoon puur omdat Engels mijn eerste taal is. We spraken het thuis”, vertelt Yael van der Wouden. Er klinkt inderdaad regelmatig een vleug Engels door haar zinnen – zoals er in haar roman wat Nederlands door het Engels heen piept: opperdoezer potatoes, slavinkjes, netjes. Ze woont in Utrecht, al jaren, werkte er als docent Creative Writing en Comparative Literature. Ze werd geboren in Israël en heeft daar als kind lang gewoond – haar moeder is Israëlisch, haar vader Nederlands. Haar schrijverschap was al evenzeer altijd een internationale aangelegenheid. Van der Wouden maakte naam met een essay dat ‘On (Not) Reading Anne Frank’ heette en genoemd werd als een van de beste Amerikaanse essays van het jaar 2018.
En voor haar debuutroman dit voorjaar in eigen land (naar het Nederlands vertaald door Fannah Palmer en Roos van de Wardt) verscheen, had The Safekeep er al een opmerkelijke internationale zegetocht opzitten. Literair agent Anna Stein, die ook wereldsterren als Hanya Yanagihara en Douglas Stuart vertegenwoordigt, had zich al over het manuscript ontfermd en eind 2022 een biedingenoorlog op de publicatierechten georkestreerd: tien Amerikaanse uitgeverijen streden erom, negen Britse – de buzz was uitzonderlijk. Toen de roman deze zomer verscheen, bevestigden de recensies de hype. Een ‘thrilling debut novel’, schreef The Times. ‘What a quietly remarkable book’, was de beginzin van de recensie in The New York Times. En toen kwam dit najaar nog de Booker-longlist, én belandde ze als enige debutant op de shortlist.
„Om het maar even heel Nederlands te zeggen: ik mag niet klagen”, grijnst Yael van der Wouden. Maar blij? „Comfortabel is het écht niet. Het is ook een beetje als die nachtmerrie waarin je een toets moet doen waarvoor je niet hebt gestudeerd. Een boek publiceren was een totaal nieuwe wereld voor me – ik had nog helemaal niet de skills om te begrijpen wat er gebeurde, of het goed of slecht was of gewoon. Ben ik hier blij mee? Waar ben ik blij mee? Je leert het snel hoor, maar ik heb deze zomer ook mijn rijbewijs gehaald en het was zo interessant om te zien hoeveel unadulterated happiness dat bracht. Heel straightforward, een kaartje. Wat een verschil met zo’n boek.”
Dat haar manuscript bij topagent Anna Stein terechtkwam, daar zat trouwens geen uitgekiende strategie achter. Yael van der Wouden leerde tijdens de pandemie online Alice Winn kennen, toen een aspirant-romanschrijver, inmiddels de auteur van de debuutroman Door het grote vuur, een wereldwijde hit. „Zij had mijn essay over Anne Frank gelezen en stuurde me een berichtje via Instagram, er ontstond een endless chat, en omdat we allebei schrijfambities hadden, gaven we elkaar soms feedback. Nou ja, en zo kon twee jaar later de situatie ontstaan dat je goede vriendin je manuscript las en zei: ik wil dit naar mijn agent sturen. Dat was Anna Stein.”
Hoe het bij Yael van der Wouden allemaal was begonnen: het was 2021 en binnen één week waren haar Nederlandse grootvader en Joodse grootmoeder overleden. Ze was onderweg naar de uitvaart van haar grootvader en werd ‘met een schok overvallen door het idee voor dit boek’, schrijft ze in het nawoord van De bewaring.
Wat was dat idee?
„Tja… Ik aarzel of ik dat verhaal moet herhalen, want ik ben bang dat ik er een vals narratief mee creëer. Ik was op weg naar de uitvaart en ik kreeg het idee voor het boek, ik zag het voor me als een filmtrailer – zo werkt mijn hoofd, wanneer ik als kind niet kon slapen, dacht ik aan films. Ik deed alsof ik een videoband in de recorder stopte en speelde dan 101 Dalmatiërs in mijn hoofd af, scène na scène, van begin tot eind. Het is mijn habit om op die manier af te dwalen. Wat ik zag: een vrouw in een huis. En dat er iemand komt om, wel of niet, daar spullen weg te halen.”
Dacht je daar op dat moment aan omdat jij via je grootouders de Nederlandse én de Joodse geschiedenis in je meedraagt?
„Nou, daarom aarzel ik: zoveel bijgedachten waren er nog niet. Dit idee was er gewoon, en misschien was het overlijden van mijn grootouders een katalysator, maar ik weet niet of dat eerlijk is. Ik dacht ook dat ik het idee opgeschreven had op het blaadje waarvan ik voorgelezen had op mijn opa’s uitvaart, maar ik heb dat papiertje nooit meer teruggevonden – dus misschien maak ik het verhaal mooier dan het was.”
Waarom maak je je daar zo druk om?
„Vooral omdat het voelt alsof ik mijn grootouders zo een beetje cheap gebruik voor mijn carrière, en omdat het echt niet allemaal op dat ene moment begonnen is. Het sluit aan bij iets waar ik al jarenlang over aan het ranten ben, over hoe… Mag ik even uitweiden? Ik studeerde literatuurwetenschappen, en daarbinnen heb je memory studies, en daar ging het over de herinneringscultuur rond landschappen. Kort gezegd: we hebben ideeën over hoe het landschap er vroeger uitzag, maar die zijn vaak gebaseerd op romantische ideeën en beelden op schilderijen of in teksten, die niet heel veel te maken hadden met de ware situatie. Eerder met een verlangen om de dingen op een bepaalde manier te zien. Bossen hóórden bijvoorbeeld bij natiestaten. En hoewel bebost gebied in Nederland helemaal niet veel voorkwam, ontstond het beeld dat Nederland vroeger ontzettend bosrijk was. Dat besef, dat verlangens de geschiedenis vormgeven, gaat natuurlijk ook op voor de naoorlogse jaren.”
En dan doel je op wat er met de Joodse bezittingen gebeurde.
„Bij mijn Joodse vrienden zijn de verhalen over de ‘bewariërs’ algemeen bekend. Niet door Marga Minco, maar omdat iedereen dat soort verhalen in de familie heeft. Dat de menora van die oma nog in dat huis is. Of ik loop met een vriendin door Amsterdam en dan wijst ze: dat huis is van mijn familie, eigenlijk, maar niet meer. Die bezittingen zijn nooit teruggehaald, nooit teruggegaan.”
Maar het gros van de Nederlanders beschouwt dat niet als ‘ons’ verhaal?
„Dat is mijn inschatting, ja. Ik heb deze anekdote al vaker verteld, dit is mijn rant, maar ik moet denken aan een poster die ik jaren geleden rond 4 en 5 mei in Utrecht zag. Met de vraag: wat zou jij doen in de oorlog? De opties waren: ik zou in het verzet gaan, ik zou onderduikers nemen, of ik zou niets doen. Dus je bent held of omstander. Niet: potentiële dader. Niet: mogelijk slachtoffer. Die posities werden zo onzichtbaar gemaakt. Terwijl: ik ben ook Nederlander, hè?”
Wat moet er gebeuren in een leven waardoor er daders ontstaan?
Toch koos je er niet voor om je roman vanuit een Joods perspectief te schrijven.
„Ik heb vooral een bone to pick met hoe de geschiedenis van daderschap wordt onderwezen in Nederland. Op school gaat het over het verhaal van Anne Frank of een vergelijkbaar perspectief: een slachtoffer. We creëren medeleven met een slachtoffer – dat is de reden om deze geschiedenis te doceren, toch? We willen dit niet herhalen, we willen geen slachtoffer worden. Daarbij blijft een andere vraag achterwege: hoe komt het dat iemand een dader wordt? Wat moet er gebeuren in een leven waardoor er daders ontstaan, waardoor het nazisme aan de macht komt? We worden niet opgevoed met het besef dat je door kleine, alledaagse stappen te nemen al iemand anders pijn kunt doen. Zonder het door te hebben.”
Beschouw je je hoofdpersoon Isabel, die dus, ik spoil het toch maar even, in een huis van vermoorde Joden woont, als een dader? Want dan is het wel daderschap in onwetendheid.
„Ze is medeplichtig, denk ik. Ze was een kind, dus de vraag is: wat had ze kunnen doen? Dat betekent niet dat de medeplichtigheid er helemaal niet is, maar hoe de verantwoordelijkheid ligt is lastig. Dat ervaar ik ook in het dagelijks leven. Mijn grootmoeder van vaderskant is in koloniaal Nederlands-Indië geboren – én in een Japans concentratiekamp terechtgekomen. Mijn andere, Joodse oma is juist ooit naar Palestina gevlucht om niet in een concentratiekamp terecht te komen. Je ziet dus een beweging tussen daderschap in de vorm van kolonialisme en aan de keerzijde slachtofferschap – heen en weer, wisselende rollen. Dus als ik me afvraag of ik een kind van slachtoffers of daders ben, moet het antwoord zijn: dat is niet zo eenduidig. Dat geldt voor veel mensen, denk ik. Misschien niet zo overduidelijk als bij mij, maar toch…”
Was dat slachtofferschap erg aanwezig in jouw leven?
„Niet meteen. Ik herinner me nog het moment dat ik me realiseerde dat de achternaam van mijn moeder terug te vinden was in de lijst van vermoorde families. Want dat was niet het heersende verhaal binnen mijn familie, absoluut niet. Voor de eerste en tweede generatie na de oorlog was het: je bent sterk, je gaat door, je bent niet vermoord dus je bent geen slachtoffer. Afsluiten en doorgaan. Dat is een heel gebruikelijke reactie op trauma.”
En nu zit er in jou een drang om er wel ruchtbaarheid aan te geven. Een woede, misschien?
„Ik weet niet of het me daarom gaat hoor, ik zie dit boek in de eerste plaats als een gesprek dat ik met mezelf heb. Ik was niet ermee bezig om het Nederlandse publiek iets te vertellen, ik was niet bezig met wie mijn publiek was, niet met de denkbeeldige receptie. Het is ook niet echt een Nederlands verhaal, denk ik – in hoe het is geschreven. Het is heel eerlijk en oprecht, terwijl ironie wel de bread and butter van de Nederlandse literatuur is, toch? En de romantiek, de seks, geen vieze seks maar romantische, hartstochtelijke seks – het staat veel meer in een Engelse traditie, denk ik. Toen ik de premisse bedacht, wilde ik het verhaal nog in Engeland situeren.”
Maar dat bleek een onhandige omweg?
„Het was Alice die tegen me zei: doe het gewoon in Nederland, je hebt het al járen over de Nederlandse geschiedschrijving. Maar het is echt niet geschreven met het idee: ik ga Nederland een lesje leren. Ik had daar niet heel veel zin in.”
Nu zitten we hier toch.
„Ja. Maar het ging mij dus om het gesprek met mezelf. Het gedachte-experiment waar ik mee bezig was, rondom de thema’s geschiedschrijving, medeplichtigheid en boetedoening, was de vraag wat voor genoegdoening zou zorgen. Want wie sorry zegt, doet dat vaak voor zichzelf, voor degene die ze aanbiedt. Dat is voor de ontvanger vaak onvoldoende. De Nederlandse houding ten opzichte van de Joden voelt als: sorry, wat gebeurd is is gebeurd, en nu gaan we voort op onze eigen wegen – apart.
„Ik geef je een voorbeeld. Een kleine frustratie: dat je tegen Pasen overal matzes kunt kopen, maar dat die al op zijn als het even later Pesach is. Terwijl: ze zijn voor Pesach, hè? Iedereen mag ze eten natuurlijk, maar als ze nergens meer te koop zijn tegen de tijd dat het onze feestdag is, dan voel je weer die onzichtbaarheid. We’re ghosts. Er is een besef, er is een sorry, maar er is meer nodig om weer tot elkaar te komen: een verlangen, om samen verder te gaan. Dat is wat ik probeerde met Isabel, ik probeerde haar die omslag te laten maken.”
Ja, want we hebben het nu nog nauwelijks gehad over de queer-romance in je verhaal, de onderdrukte lesbische gevoelens van Isabel en haar tegenspeelster Eva.
„Ja, laten we het daarover hebben! Wat wil je weten?”
Ik zag er een parallel in met het andere verhaal. Voor de geschiedenis van het huis én voor haar lesbische gevoelens geldt: Isabel weet het maar ze weet het niet.
„Ja, die parallel is er wel. Dat Isabel op vrouwen valt mag en kan niet volgens haar stijve opvoeding, en ze krijgt daardoor een soort afkeer tegen liefde, tegen haar seksualiteit. Ondertussen borrelt er in haar een diepe bron die zegt: hou van mij. Dat verlangen ziet ze gereflecteerd in Eva, de Joodse vrouw die het object van verlangen wil zijn, dat er van haar gehouden wordt – en die puzzelstukken vallen in elkaar. Sommige lezers zullen die onderdrukte lesbische liefde meteen herkennen, andere lezers worden zonder het te weten in een queer love story gelokt. Als ik die lezers ook kan laten meeleven – mee laten verlangen – dan is mijn missie geslaagd.”