Als de peilingen kloppen, is de campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen uitgedraaid op een nek-aan-nekrace met min of meer gelijke kansen voor beide kandidaten. Sinds het jaar 2000 – toen de strijd tussen de toenmalige Democratische vicepresident Al Gore en de uiteindelijke winnaar, de Republikein George W. Bush, eindigde in een vrijwel gelijkspel – leek de uitkomst niet zo onzeker.
De Democratische presidentskandidaat, vicepresident Kamala Harris, heeft sinds zij in de zomer het stokje overnam van president Joe Biden volgens de meeste peilingen een kleine maar slinkende voorsprong op haar Republikeinse tegenstander, oud-president Donald Trump, in de nationale popular vote. Trump lijkt de laatste weken echter licht in het voordeel in de meeste van de zeven cruciale swing states, die op 5 november naar alle waarschijnlijkheid de doorslag zullen geven bij de telling voor het allesbepalende kiescollege. Voordelen voor beiden vallen doorgaans binnen de foutmarges van de peilingen.
De kandidaten gaan dusdanig gelijk op dat er, in tegenstelling tot de vier vorige presidentsverkiezingen, geen sprake is van een duidelijke favoriet. Volgens de peilingensite FiveThirtyEight heeft Trump een kans van 54 procent om als winnaar uit de bus te komen, tegenover 45 procent voor Harris. Tot begin vorige week had Harris een klein voordeel. De Republikeinse opiniepeiler Frank Luntz plaatste op X een gifje van een coin toss: het lijkt een kwestie van kop of munt wie wint.
Forse deuk
Maar kloppen de peilingen wel? Het vertrouwen in opinie-onderzoek in de aanloop naar de presidentsverkiezingen liep acht jaar geleden een forse deuk op, toen ze bijna unaniem de Democratische kandidaat Hillary Clinton aanwezen als de waarschijnlijke winnaar, maar Trump een verrassende overwinning boekte. Clinton won zoals voorspeld landelijk de meeste stemmen (met 2,1 procentpunt voorsprong op Trump, in plaats van de gemiddelde voorspelling van 3,9 procentpunt). Maar Trump kreeg meer kiesmannen achter zich dankzij onverwachte, nipte zeges in Pennsylvania, Michigan en Wisconsin die peilers niet hadden voorzien.
In 2020 wezen de peilingen Biden aan als favoriet – een voorspelling die uitkwam, zij het dat zijn overwinning krapper uitviel dan voorspeld (Bidens voorsprong in de popular vote bedroeg 4,5 procentpunt, in plaats van de voorspelde 7 à 8 procentpunt). In meerdere swing states won Biden nipt, wat hem een comfortabele zege opleverde in het kiescollege. De peilingen zaten er dat jaar verder naast dan in 2016 – al viel het minder op, omdat de winnaar wel klopte.
In beide gevallen bleek dat opiniepeilers de steun voor Trump hadden onderschat. Dat werd voor een deel toegeschreven aan een te groot aantal ondervraagden met een hoger opleidingsniveau. Trump heeft grote aantrekkingskracht op lager opgeleide kiezers, die bij andere verkiezingen vaak thuis blijven. In het verlengde daarvan ligt de zogenoemde nonresponse bias: Trump-kiezers zijn meer geneigd tot een aversie van organisaties van de gevestigde orde, zoals mainstream media en peilingbureaus. Daardoor nemen ze minder snel deel aan peilingen en zijn ze ondervertegenwoordigd in de resultaten.
Lees ook
De Trump-kiezer laat zich niet peilen
Hoewel dat na 2016 duidelijk werd, liepen opiniepeilers in 2020 in dezelfde val, zegt Christopher Wlezien, een professor aan de Universiteit van Texas in Austin. Hij zat in het comité van de American Association for Public Opinion Research dat na de verkiezingen van 2016 en 2020 bestudeerde wat er fout ging met de prognoses. Na 2016 wogen opiniepeilers de politieke voorkeuren en opleidingsniveaus van ondervraagden zwaarder mee, maar toch „schatten ze de steun voor Trump verkeerd in”, zegt hij telefonisch. „Dat had te maken met nonresponse.”
Dit verschijnsel lijkt een kracht van Trump persoonlijk: bij de Congresverkiezingen van 2022, toen Trump niet op het stembiljet stond, deden de peilingen het aanmerkelijk beter – en werd juist de steun voor de Republikeinen wat overschat.
Het geeft aanhangers van Trump grote hoop. Als een deel van zijn steun dit jaar opnieuw wordt gemist door opiniepeilers, zelfs in lichtere mate dan in 2016 of 2020, stevent Trump mogelijk af op een overtuigende zege. In vergelijking met de vorige twee keer dat hij op het stembiljet stond, staat hij er nu beter voor in de peilingen: nek aan nek met Harris in diverse swing states of zelfs met een kleine voorsprong in plaats van een achterstand, zoals in de peilingen toen hij het opnam tegen Clinton en Biden.
Advantage Trump dus? Niet per se. Want het is ook mogelijk dat opiniepeilers na twee keer hun vingers te hebben gebrand hun modellen hebben aangepast, en Trump-stemmers dit jaar meer gewicht geven. Wellicht overschatten ze zijn steun daardoor zelfs. „Er is reden om te denken dat het niet een exacte herhaling wordt van 2016 of 2020, want ze moeten naar een oplossing zoeken”, aldus Wlezien, doelend op de peilingbureaus.
Zelfs de meest transparante peilers geven geen complete openheid over wat zich onder de motorkap afspeelt
Hoewel de nervositeit onder Democraten toeneemt, acht Wlezien het ook mogelijk dat steun voor Harris juist wordt onderschat, bijvoorbeeld omdat haar wissel met Biden heeft gezorgd voor enthousiasme onder Democratische kiezers. Daardoor zijn zij mogelijk meer gemotiveerd om te gaan stemmen. Ook is het denkbaar dat nieuwe kiezers, die traditioneel onvoorspelbaar zijn, op verkiezingsdag in haar voordeel uitvallen. Dat was een factor bij de zeges van Barack Obama in 2008 en 2012.
Ondoorzichtig
De grote vraag bij de huidige peilingen is dan ook in hoeverre opiniepeilers hebben geleerd van hun fouten in 2016 en 2020. Dat is moeilijk te achterhalen, want hun methodes zijn vaak ondoorzichtig, zegt Wlezien. „Zelfs de meest transparante peilers geven geen complete openheid over wat zich onder de motorkap afspeelt.”
Het antwoord hangt samen met een aantal grote uitdagingen waar opiniepeilers voor staan. Te beginnen met kelderende participatie door kiezers. Wegens de opkomst van mobiele telefoons en nummerherkenning nemen veel mensen de telefoon niet meer op als ze door een onbekende worden gebeld. Mensen die wel opnemen, zijn vaak ouder en niet representatief voor het electoraat als geheel.
„Opiniepeilingen zijn vandaag anders dan in 2016”, schrijven Scott Keeter en Courtney Kennedy van het Pew Research Center. Een ruime meerderheid van 61 procent van opiniepeilers die zowel in 2016 als in 2022 actief waren, hebben in die tijd hun methodes aangepast, melden zij. Zo wordt er veel meer gebruik gemaakt van online peilingen.
De grootste uitdaging voor opiniepeilers is in te schatten hoe het electoraat er op verkiezingsdag uitziet. Het is één ding om te meten hoe kandidaten liggen bij een doorsnede van de Amerikaanse bevolking, maar wat ertoe doet is hoeveel steun ze krijgen van mensen die daadwerkelijk gaan stemmen. Dat is moeilijk te voorspellen. Ongeveer een derde van de kiesgerechtigden doet niet mee.
Daarom stellen peilers hun gegevens bij, zodat de ondervraagden in een peiling min of meer voldoen aan eigenschappen van het vermoedelijke electoraat, zoals geslacht, ras, leeftijd en opleidingsniveau. De meeste peilers hebben het aantal variabelen daarbij sinds 2016 opgeschroefd. Opleidingsniveau woog vaak niet mee, maar is nu niet meer weg te denken als factor.
Een variabele die dit jaar aandacht trekt, is de vraag op wie ondervraagden de vorige keer hebben gestemd. Door dat mee te wegen, hopen opiniepeilers een accurater beeld te vormen van het vermoedelijke electoraat dit jaar. Maar ook daaraan kleven nadelen: sommige kiezers kunnen geneigd zijn om te zeggen dat ze de vorige keer op de winnaar hebben gestemd, ook als dat niet zo is.
Individuele staten
Uiteindelijk is het inschatten van het electoraat geen exacte wetenschap. De taak wordt bovendien gecompliceerd door het feit dat niet de landelijke popular vote maar het kiescollege bepalend is voor wie de race om het Witte Huis wint. Dat hangt af van uitslagen in individuele staten, waar peilingen vaak minder betrouwbaar zijn. Zo zaten peilingen die Clinton in 2016 comfortabele zeges toedichtten in Pennsylvania en Wisconsin er ver naast. Maar zelfs kleine verschuivingen in cruciale staten kunnen een uitvergroot effect hebben op de nationale uitslag.
Dat alles is extra lastig bij een nek-aan-nekrace. „We hebben de neiging om vooral te kijken naar de vraag of je aan de juiste zijde zit van fifty/fifty”, zegt Wlezien. „Maar bij een nek-aan-nekrace is het moeilijk om de juiste zijde aan te wijzen, zelfs als je heel dicht bij de uitslag zit.”
Voor sommigen doemt het schrikbeeld op van een betwiste uitslag zoals in 2000. Toen werden de verkiezingen na een wekenlange juridische strijd door het Hooggerechtshof beslist in het voordeel van Bush. Het feit dat de peilingen nu suggereren dat de kandidaten gelijk opgaan, betekent echter niet dat de uiteindelijke uitslag ook too close to call zal zijn. Als de meeste swing states naar dezelfde kandidaat gaan, kan dat een klinkende zege in het kiescollege opleveren.
Zelfs peilingveteraan Nate Silver kan er op dit moment geen peil op trekken, erkende hij woensdag in The New York Times. „We moeten rekening houden met de kans dat de prognoses ernaast zitten, en dat kan evengoed in de richting zijn van Trump als van Harris.”