De grootste minimalist van de keramische kunst. Zo is de Nederlandse pottenbakker Geert Lap (1951-2017) wel omschreven. Lap maakte vazen, kommen en schalen van flinterdun porselein of steengoed, abstract van vorm, en goeddeels uitgevoerd in egaal aangebrachte, zijdezachte kleuren. Even tere als ongenaakbare keramiek waarbij niks aan het toeval lijkt overgelaten en vooral bedoeld om naar te kijken – in hoeveel van zijn vazen zullen ooit bloemen hebben gestaan?
Lap draaide zijn creaties met de hand, maar deed er alles aan om die ambachtelijkheid onzichtbaar te maken en zijn producten een industriële uitstraling te geven. De lat legde hij daarbij hoog: naar verluidt vernietigde hij de helft van zijn baksels omdat ze niet volledig aan zijn verwachtingen voldeden.
Lap noemde zichzelf keramisch vormgever. Eenmaal heeft hij met de industrie samengewerkt: in 1993 met Cor Unum, een pottenbakkerij uit Den Bosch die veel met designers werkt. De samenwerking resulteerde in drie vazen, een schaal en een kop en schotel van aardewerk, alle met mallen gegoten en in diverse kleuren leverbaar. Ze waren misschien niet zo dunwandig en aaibaar als zijn unica, maar omdat ze minder teer (en kostbaar) waren geschikter als gebruiksvoorwerp.
Froukje Krist (57), receptioniste bij een ziekenhuis in Friesland, bood de kop-en-schotels aan op Marktplaats. In haar vrije tijd handelt Krist onder de naam Retro Famke op advertentiesites en brocantes in tweedehands design, vooral serviesgoed. „Van de jaren zestig tot negentig is met aandacht en liefde zoveel moois gemaakt. Dat verzamel ik. Als mijn huis dreigt dicht te slibben doe ik weer wat weg.”
Retro Famke heeft klanten tot in Australië en China. Jammer, zegt Krist, dat de verzendkosten sinds corona zo zijn gestegen. De kop-en-schotels vond ze bij een kringloopwinkel in Heerenveen.
Nederland is een land van „moddergoden”, van „baggerluî”, het is een „brij-moeras” vol „onpeilbaar slijk” schreef dominee-dichter Peter de Génestet ooit.
Zijn grappige klaagzang over vochtig Nederland (Boutade uit 1851) eindigt zo: „Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen, / Gij – niet op mijn verzoek – ontwoekerd aan de zee.”
De verkouden dichter („Ontvang het najaarswee van uw verkouden zoon!”) verwoordt hier zijn diep verlangen naar droge grond onder de voeten. Daarin lijkt hij op alle Nederlanders, van alle tijden. En voor droge grond onder de voeten heb je in onze rivierdelta baggeraars nodig, peilers van het slijk, die stevige dijken kunnen bouwen en voor afwatering en drooglegging van land zorgen.
Hoe Nederlanders hun land hebben „ontwoekerd aan de zee” en tot wat voor technieken en industrie dat leidde, is te zien in het Nationaal Baggermuseum in Sliedrecht.
Bagger is, volgens een Nederlands zeemanswoordenboek uit 1681 „aarde die onder water met een Baggernet werd getrokken.” Grond, modder, plantenresten, veen uit het water halen, stevige dijkjes en dijken maken, dat deden ze in Sliedrecht in de Alblasserwaard al eeuwen. Ze moesten dat in dit door rivieren omspoelde deel van Zuid-Holland zo veel, dat ze er goed in werden. Met baggeren en dijken bouwen konden de inwoners van Sliedrecht meer geld verdienen dan met veeteelt of landbouw. Vandaar dat Sliedrecht de bakermat van de Hollandse baggerindustrie is geworden.
Het Baggermuseum is gevestigd in het woonhuis uit 1885 van de familie van Adriaan Volker, een van de pioniers van de Sliedrechtse baggerindustrie. Met wandborden, voorwerpen en mooie modellen van oude en spiksplinternieuwe baggervaartuigen word je zo van terpbouw uit de oertijd tot in het nu wegwijs gemaakt. En oudbaggeraars, zoals Leo Barendregt, leiden je graag rond. Hij is er deze donderdag. „Het ging eerst allemaal met elleboogstoom” zegt hij. Hij laat bijvoorbeeld een baggerbeugel zien, een rond ijzer met een net er aan, waarmee veen en plantenresten uit de waterbodem gehaald konden worden. Maar er staan ook modellen van „krabbelaars” een soort houten reuzenkammen, waarmee onder een schip al slepend zand uit vaarroutes op de Zuiderzee werd gehaald. Er werden in de zeventiende eeuw enorme drijvende moddermolens voor dat doel ontworpen, houten constructies waar mensen of paarden voor aandrijving zorgden. De houten schaalmodellen zijn kunstwerkjes op zich.
Foto’s: Walter Herfst
Centrifugepomp
Met de komst van stoom- en daarna motoraandrijving en de centrifugepomp ontwikkelt de Nederlandse baggerindustrie zich enorm. Barendregt laat modellen zien van schepen die zand opzuigen, schepen die zand opzuigen en zelf af kunnen voeren (sleephopperzuigers – hopper is de naam voor het ruim). Om harde bodems aan te kunnen, worden er snijkoppen op de zuigers gezet, zodat je snijkopzuigers krijgt. In het oude koetshuis bij het museum is een grote waterbak met een model daarvan er in, waarmee Barendregt demonstreert hoe het werkt. „Ze hebben zo in 2014 in één jaar naast het Suezkanaal een parallel Suezkanaal gegraven,” vertelt hij. De Nederlandse baggeraar Boskalis zette daarvoor zo’n 20 sleephopperzuigers in.
Het zijn enorme en dure projecten, die ook wel eens mis kunnen gaan, vertelt Barendregt. Buiten in de museumtuin staat een enorme stalen snijkop, die bestemd was voor een spiksplinternieuw ‘wandelend’ baggereiland van 200 meter lang, de Simon Stevin. Het was bedoeld om rotsbodems weg te halen, en werd gebouwd in Nederland – maar was te laat klaar voor de opdracht waarvoor het werd gebouwd. „Het is nieuw naar de sloop gegaan,” aldus Barendregt.
Boven in het museum staat een model van die Simon Stevin, tussen andere moderne baggervaartuigen die over de hele wereld, onder meer in Saoedi-Arabië, ingezet zijn. En op zolder kun je bewegende modellen van onder meer de Deltawerken en andere baggerprojecten bedienen. Zo biedt het museum een blik op baggeren van Nederlandse slootjes tot wereldwijd nieuwe havens en wooneilanden opspuiten. Internationaal is baggeren een miljarden-industrie met stevige concurrentie, waarin de door fusie ontstane Nederlandse baggerbedrijven Van Oord en Boskalis nog steeds belangrijke spelers zijn, vol technische en computertechnische vernieuwing. Dat is in het museum te zien aan de hand van scheepsmodellen en filmpjes en hands on beeldschermprogramma’s.
Maar voor de basis van baggeren, iets met een schep, zuiger of grijper uit het water halen, is ook plaats in het Nationaal Baggermuseum. In de ‘baggerpraktijktuin’ staan grote waterbassins waarin kinderen vanaf 8 jaar zelf met een baggerbeugel of grijper spelenderwijs de basis van waterbouw kunnen leren.
Een gewonere figuur dan Glenn Ganges vind je niet. Hij is onopvallend en leeft een rustig leven in een typisch Amerikaans voorstadje, ergens in de Midwest. Maar achter zijn introversie gaat een bruisende geest schuil: Glenn is een ongebreideld denker, een verbandenlegger met een niet te stelpen honger naar kennis en begrip.
Kevin Huizenga – een Amerikaanse stripmaker met Nederlandse voorouders – zet deze eindeloze maalstromen om in sympathieke, ingenieuze strips. Zo maken we de dagen van Glenn en zijn vriendin Wendy mee, van de vroege ochtend tot diep in de nacht: op het saaie af, er gebeurt zelden iets. Maar waar wij bijvoorbeeld de reclamefolders ongezien bij het oud papier mikken, duikt Glenn juist in de materie. Dan komt hij uit in de Middeleeuwen, ergens in het heelal of in een Lovecraftiaanse vertelling. En dan gaan alle remmen los.
Huizenga (1977) is een uitgesproken, unieke stem in de stripwereld. Zijn verhalen zijn vreemd en sympathiek; soms onbegrijpelijk, maar altijd fascinerend. Zoals de wetenschap geen pasklare uitkomsten biedt, zo is Glenn Ganges – de persoon om wie het in Huizenga’s werk altijd draait – zijn wereldbeeld steeds aan het bijstellen en inkleuren. Het gaat hem zelden om oplossingen, maar om de gedachtegang.
Het doel van Huizenga’s strips is de ingewikkelde systemen uit te leggen die het leven en de emoties van mensen vormgeven. Huizenga vertelt zijn verhalen in korte brokken: in Curses zijn de verhalen tussen de vijf en 25 pagina’s lang.
Meer dan een anekdote
Het stripwerk van Huizenga is onaangepast en experimenteel. Sommige strips lijken op wiskundige modellen en complexe constellaties, die via duizelingwekkende leesrichtingen kunnen worden gelezen. Een vergelijking met het werk van Chris Ware dringt zich op, met het verschil dat Huizenga minder prozaïsch is: de auteur heeft zich overduidelijk grondig ingelezen en wil de lezer opmerkzaam maken. De verhalen in Curses zijn traditioneler en op het eerste oog toegankelijker. Het maakt van Curses de ideale instap in het werk van Huizenga: eenmaal gevangen door de betoverende manier van denken en vertellen, is vooral het schitterende The river at night aan te raden.
De titel ‘Curses’ verwijst naar één van de exemplarische verhalen uit de bundel, 28th St.. Het is een stripversie van Italo Calvino’s bewerking van het Italiaanse volkssprookje The feathered ogre. Bij Huizenga draait het daarbij om de kinderwens van Glenn en Wendy. Glenn denkt dat hij vervloekt is en via allerlei figuren die hij in een winkelcentrum en bij het betoverde pompstation ontmoet, wordt hij gewezen op een mensetend monster waarvan hij een veer moet plukken. Pas dan wordt zijn vloek opgeheven en is nageslacht in zicht.
Huizenga brengt deze hallucinante dwaasheid met een ernst die perfect aansluit bij zijn karikaturale tekenstijl: ja, het is misschien gek, maar we doen wat nodig is. Het is aan de lezer om te zien dat dit meer is dan een anekdote.
Occulte horrorverhalen
Andere vervloekingen zijn het geluid van spreeuwen, en daarna alle geluid rondom Glenn, slapeloosheid na de geboorte van de baby en Glenns angstvisioenen van een hondje met een mensenhand in zijn bek. Via die hond komt Glenn uit bij de occulte horrorverhalen van Sheridan Le Fanu uit 1872: in diens verhaal Green Tea wordt de predikant Hesselius achtervolgd door een aapje. Die geschiedenis, prachtig naverteld, helpt Glenn om zijn eigen ideeën aan te scherpen.
Door al deze verhalen leren we Glenn Ganges steeds een beetje meer kennen, en daarmee wellicht de wereld om ons heen. Dat voelt als een avondje Zomergasten: door de verhalen doen we nieuwe inzichten op, zijn we verrast door de onderwerpen en vertelt de recensent de dag erna hoe boeiend, karakteristiek en imposant het was.
Meer strips
Aline 7
Nieuw nummer van het dwarse stripblad Aline, dat begin dit jaar de belangrijkste Europese stripprijs voor tijdschriften won op het festival van Angoulême. Alle stripmakers (jong, oud, student, gearriveerd, traditioneel, avant-garde) werken met hetzelfde thema. Deze keer is dat ‘plastic’, wat verrassend uitpakt: het zet aan tot divers en persoonlijk werk, van onder meer Femme ter Haar, Octavia Roodt, Frederik Van den Stock en schitterende illustraties van Talitha Dijkhuizen.
Wat vooraf ging
Moeilijk weg te leggen, deze strip die antwoord geeft op alle vragen waar nerds, geeks en cultuurliefhebbers mee rondlopen. In korte hoofdstukken geeft Hanco Kolk (S!ngle, Meccano) de achtergronden bij onder anderen Assepoester, Mick(e)y Mouse, Batman, Sherlock Holmes en Dracula: soms met een boeiende twist, vaak tot in detail uitgevogeld, en altijd zwierig en fraai uitgewerkt. Wat het boek onweerstaanbaar maakt, is Kolks heerlijke vertelstem.
Seoul before sunrise
Emotioneel, gelaagd verhaal over vriendschap, waarin Samir Dahmani kiest voor een aantal uitgekiende tegenstellingen om zijn verhaal te vertellen: dag en nacht, binnen en buiten. Seong-Ji kan niet aarden in de nieuwe stad en ontmoet een vrouw die ’s nachts huizen binnenglipt. Samen leren ze de schoonheid van de nacht waarderen. Door filosofische gesprekken ontdekt Seong-Ji meer over zichzelf. Prachtige ontwikkelingsroman in aquarel.
Nederland gaat vaker ‘nee’ zeggen tegen asielzoekers. Dit vloeit voort uit een nieuwe methodologie die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds deze zomer hanteert. Tot voor kort moest de dienst, vaak onder druk van de rechter, zelf goed onderbouwen waarom een asielzoeker geen recht heeft op bescherming. Nu ligt er, op verzoek van de politiek, een nieuwe werkinstructie waarin de bewijslast vooral bij de asielzoeker wordt gelegd. Die moet, zo meldde NRC maandag, nu zelf het overtuigende bewijs leveren waarom zijn of haar leven in gevaar is. Asielzoekers die al langer in de EU verblijven moeten eveneens overtuigend kunnen uitleggen waarom ze niet al eerder elders een asielverzoek hebben ingediend.
Volgens Vluchtelingenwerk gaat het om „de grootste beleidswijziging in tien jaar tijd”. De gevolgen zijn nu al merkbaar. In de afgelopen weken zouden asielzoekers uit Syrië, Afghanistan en Jemen, landen die voorheen als evident onveilig golden, tegen afwijzingen aan zijn gelopen. Omdat ze dus niet kunnen bewijzen dat hun land van herkomst voor hen persoonlijk onveilig is, en de IND niet langer heel precies hoeft te bewijzen dat het daar wél veilig is.
Lees ook
IND werkt met ingrijpend nieuw toelatingsbeleid: ‘Asielzoeker moet nu zélf aantonen dat hij gevaar loopt’
Deze ontwikkeling laat in de eerste plaats zien hoezeer beleidsmakers ruimte hebben om scherper asielbeleid te voeren. En dat is saillant, want juist afgelopen week hield het kabinet-Schoof bij hoog en bij laag vol dat er een ‘asielcrisis’ is die alleen het hoofd kan worden geboden met een noodwet, het soort wetgeving dat normaliter bij oorlogen en rampen wordt ingezet, en waarbij de Tweede Kamer alleen achteraf mag controleren. Het IND-voorbeeld laat nu zien dat een strenger asielbeleid ook mogelijk is zonder het staatsrecht te verminken en zonder het parlement buitenspel te zetten.
De vraag is wel of de nieuwe werkinstructie van de IND wenselijk en houdbaar is. Want hoe lever je het harde bewijs dat je wordt vervolgd of dat je in gevaar bent? Het is niet zo dat autoriteiten in zulke landen per brief aankondigen wat ze van plan zijn.
Het idee om de bewijslast om te keren ontstond nadat in 2022 bleek dat Nederland veel meer asielaanvragen inwilligt dan Europese buurlanden. Onderzoek leidde naar VVD-staatssecretaris Ankie Broekers-Knol. Zij stelde in 2020 een taskforce in om de grote achterstanden bij de immigratiedienst weg te werken, en ze gaf die min of meer de vrije hand, zolang de administratieve last maar beheersbaar werd. De oplossing was even eenvoudig als merkwaardig: we zeggen vaker ‘ja’. Zoveel mogelijk asielzoekers werd het voordeel van de twijfel gegeven. De politiek schrok van het resultaat. Nu beweegt de slinger de andere kant op, met een nieuwe werkinstructie die simpel gezegd neerkomt op: we zeggen vaker ‘nee’.
Landen hebben, binnen de kaders van internationale afspraken, het recht om zelf te beslissen wie ze toelaten en hoe ze dat doen. En ja, dat betekent ook dat asielzoekers afgewezen kunnen worden. Maar de nieuwe werkinstructie lijkt, net als de oude, vooral bedoeld om politiek wenselijke antwoorden te produceren. Wat niet wordt geadresseerd is de structureel gebrekkige financiering van de IND. Elk jaar wordt weer vastgesteld dat de dienst minder geld krijgt toegezegd dan hij nodig heeft om zijn wettelijke taak goed uit te kunnen voeren. „Onrealistisch begroten”, noemde de Algemene Rekenkamer dat vorig jaar. Het gevolg daarvan is onrealistisch beleid.