N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Zaagmolens, korenmolens, mosterdmolens, cacao-molens, verfmolens, oliemolens, pelmolens, papiermolens. Langs de Zaan draaiden er aan het eind van de zeventiende eeuw honderden en nog eens honderden. Lang voor stoom en steenkool was de Zaanstreek het eerste industriegebied van Europa, en het draaide op windkracht.
Aan de Zaan kwamen ruwe grondstoffen uit de wereld samen en ze vertrokken er als nieuw product: als VOC-schip, gebouwd op een Zaanse werf, met Zaans scheepsbeschuit als leeftocht, als koffie en thee en papier en later pindakaas, inbouwkeukens en linoleum, en nog steeds heel veel cacao, meel en maizena. Verkade, Duyvis, Bruynzeel, Wessanen, Honig en Albert Heijn zijn rechtstreeks verbonden met dat tijdperk van vroege globalisering.
Behalve bij de verzonnen-authentieke Zaanse Schans zijn er van de ‘wieken der menigvuldige molens’ die bodemkundige W.C.H. Staring er in 1856 nog zag, bijna geen meer over. En een deel van de pakhuizen, silo’s en fabrieken die er sindsdien voor in de plaats kwamen verdwijnt nu ook in rap tempo. Ze worden gesloopt, of verbouwd en hergebruikt als woonruimte. Huizen en appartementen als overloop van krap Amsterdam. En meer algemeen voor wie geld heeft is er nog ruimte om te wonen en je vrije tijd te vullen tussen de Zaankanters.
Het leidt tot een nieuw landschap waar nieuwe en oude bewoners door de plooien van het oude bewegen, laten fotografen Bert Verhoeff en David Galjaard zien in hun boek Stroom, de Zaan in beweging, waarin ze de transformatie rond het alomtegenwoordige water van de Zaan – polderrivier, veenstroom zonder bron – hebben gedocumenteerd.
‘Rauwe productie’ en ‘comfort en consumptie’ zijn „domeinen die elkaar doorgaans zorgvuldig mijden”, schrijft Floris Alkemade, architect en tot 2021 rijksbouwmeester, in de inleiding bij het boek. Maar hier „lijken [ze] in elkaar op te gaan.”
Dat is geen vrije keuze, betoogt hij, maar een gevolg van het Nederland-brede gevecht om de ruimte, die dag in dag uit met een oppervlakte van tien hectare slinkt. De tijd dat je gewoon horizontaal het volgende weiland kunt volbouwen, is – in elk geval daar – voorbij. Dus moet er gewoond en gewerkt en gerecreëerd worden binnen bebouwd gebied.
Hoe dat gaat, en soms wringt, laten Verhoeff (1949) en Galjaard (1983), beiden recente Zaandammers, zien tijdens een fotografische wandeling die in werkelijkheid vele wandelingen en drie jaar besloeg.
Daarbij bezoeken ze nog volop draaiende fabrieken – van de volautomatische productielijnen van Lassie Toverrijst tot een ambachtelijke worstendraaier – en industriële ruïnes. En tussen de ‘glops’, de oude open ruimtes in de bebouwing, proberen ze een glimp op te vangen van het wuivend riet en de molens die Claude Monet er ooit schilderde.
Ze ontmoeten de exploitanten van een drijvende parenclub en een klimhal, vissende jongens, een doopsgezinde koster, brugwachters, een stervende woonbootbewoner, allerhande kunstenaarsvolk, Oekraïense vluchtelingen, snackbarbezoekers, werfbazen en schroothandelaars en wildzwemmers die het zwemverbod in het niet overal even schone water aan hun laars lappen. En ze praten met bewoners van de appartementen en penthouses in de nieuwe woontorens die aanvankelijk verwelkomd werden met graffiti als ‘Fuck de gentrification!’ En dan is er ook nog de nachtzijde van de Zaan, zoals De Burcht, een naargeestig plein waar het wemelt van de dealers.
Voor wie bij de Zaan alleen denkt aan kaas, mosterd en groen geschilderd hout, is deze kaleidoscoop even schrikken. Het Zaanse experiment geeft architect Alkemade hoop om het idee los te laten dat consumptie en productie niet eindeloos samen kunnen groeien, maar in ‘een gemoedelijke confrontatie’ kunnen leiden tot een leefbare ruimte. ‘Gemoedelijk’ is niet het eerste woord wat je te binnen schiet bij de beelden van Verhoeff en Galjaard. Maar dat de Zaan, bij alle sloop en verval en vervuiling, nog steeds brutaal en vitaal is, staat wel vast.