Wie runt de staat der Nederlanden nog?

Hubert Smeets

Er was eens een tijd, lang geleden, dat het CDA kon zeggen: „We just rule the country”. Parlementariër Joost van Iersel, aan wie deze boutade uit 1986 wordt toegeschreven, bedoelde niet dat het CDA zich door zijn almacht alles mocht veroorloven. De christen-democraat wilde zeggen dat zijn partij gewoon op de winkel paste.

Het CDA kon die pretentie toen ook waarmaken. „Heel het binnenwerk van de maatschappij was georiënteerd op die partij”, zoals D66-leider Hans van Mierlo de worteling van het CDA in gezondheidszorg, onderwijs, volkshuisvesting en andere publieke sectoren typeerde. Hij vond dat het tijd werd voor een kentering. Die is er gekomen. En hoe. Het CDA had medio jaren tachtig bijna 35 procent van de Nederlanders achter zich. Nu – na een kwart eeuw regeringsverantwoordelijkheid – nog slechts 6,5 procent.

Toch zou Van Mierlo geen victorie kraaien. Door aftakeling – samen met de viervoudige neergang van de PvdA (van 33 naar 8 procent) en de nakende afrekening met de VVD (krimp van 35 procent) – is het maatschappelijke binnenwerk een lege ruimte geworden.

Het onvermogen van de Belastingdienst om de Toeslagenaffaire ordentelijk af te handelen is hét voorbeeld van die leegte. Het verval reikt echter verder dan de moeder van de staatsmacht. Het strekt zich uit tot jeugdzorg, asielopvang, rechterlijke macht, volkshuisvesting, klimaatbeleid en infrastructuur. Zelfs dassen kunnen het land lam leggen.

De vraag is niet langer wat er fout gaat, maar of de staat eigenlijk nog wel iets goeds doet. Die omkering kwam drie weken geleden tot uitdrukking in een artikel in NRC over zesduizend gezinnen die onder de armoedegrens worden gedrukt omdat verschillende sociale wetten in hun uitvoering tegen elkaar inwerken. De overheid weet al zeven jaar dat burgers zo tegen wil en dank aan de bedelstaf raken, maar ze is al even lang niet in staat te handelen naar de geest van de wet. De materie is te complex: „Er blijkt geen passende oplossing te zijn”, aldus Sociale Zaken en Financiën.

De vraag is niet langer wat er fout gaat, maar of de staat eigenlijk nog wel iets goeds doet

De kiezers hebben de onmacht door. Uit de exitpoll van Ipsos na de laatste verkiezingen blijkt dat het belangrijkste motief om tegen de coalitiepartijen te stemmen niet hun politieke beleid is, maar hun bestuurlijke incompetentie. De regering is „onbekwaam”, peilde Ipsos.

Dat is de zieltogende volkspartijen niet persoonlijk te verwijten. In een glasheldere studie noemt de Raad voor het Openbaar Bestuur enkele structurele hoofdoorzaken. De samenleving is sinds de verzuiling minder hiërarchisch geworden, maar de overheid blijft top-down opereren. Omdat het klassieke concept van de onwrikbare neutrale ambtenaar is vervangen door een roulerende politiek gevoeliger algemene bestuursdienst, is ook nog eens de professionaliteit van de bureaucratie ondergraven. Tegelijkertijd heeft de staat talrijke taken over de schutting gegooid door ze uit te besteden, eerst aan private marktpartijen of quasi-autonome non-gouvernementele organisaties en vervolgens aan lokale besturen die de last daarvan niet aankunnen. Zie die zesduizend armoedegezinnen.

Wie lapt het staatsapparaat weer op?

Niet het CDA. Nu het oude driestromenland (conservatief liberaal, christen-democratisch en sociaal-democratisch) is vervangen door een nieuw driestromenland (radicaal-rechts, centrum-rechts en progressief-links) zal het maatschappelijk binnenwerk eerder worden opgevuld door de BoerBurgerBeweging dan door de machtspartij van weleer.

Het CDA voelt dat het is uitgespeeld. „Er is iets breders aan de hand. We hebben de onvrede, wat er in samenleving speelt, veel te weinig gehoord”, aldus wankelend partijleider Wopke Hoekstra dinsdagnacht na een dagje biechten in eigen kring.

In een half mensenleven van het zelfverzekerde ‘we runnen het land’ naar een berouwvolle notie irrelevant te zijn: naar Nederlandse maatstaven heet zo’n nederlaag revolutie.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.