De Russisch-Oekraïense choreograaf Alexei Ratmansky (56) is benoemd tot associate artist bij Het Nationale Ballet. De benoeming is per direct en loopt tot en met 2027. In deze periode zal Ratmansky intensief samenwerken met het gezelschap en ten minste een ballet per jaar creëren. Met de benoeming haalt Het Nationale Ballet een van de meest gevraagde en geroemde choreografen in het klassieke genre in huis, een magneet voor dansers uit de hele wereld.
In zijn balletten etaleert hij het balletidioom in volle rijkdom, inventief verwerkt en opgefrist met bijzondere combinaties. Zijn Don Quichot bij Het Nationale Ballet is daarvan een schitterend voorbeeld in traditionele stijl, Shostakovich Trilogy, geïnspireerd op leven en werken van de componist, en Serenade after Plato’s Symposium in een hedendaagser concept.
Ratmansky, geboren in Leningrad (het huidige Sint-Petersburg) en opgegroeid in Kyiv, volgde zijn opleiding aan de Moskouse Bolsjoi Ballet School. Van 2004 tot 2008 leidde hij het enorme Bolsjoi Ballet, dat in 2008 Ratmansky’s verrassende The Bright Stream presenteerde in Nederland. Het ballet veroorzaakte een sensatie onder balletliefhebbers. De omvang van het Bolsjoj Ballet met zijn 220 dansers (Het Nationale Ballet heeft ongeveer 75 dansers) bleek niets voor hem te zijn, waarna hij de voorkeur gaf aan een bestaan van freelance choreograaf. Zijn werk wordt uitgevoerd door de grote balletgezelschappen, waaronder American Ballet Theatre, New York City Ballet, Ballet de l’Opéra national de Paris, The Royal Ballet, Balletto del Teatro alla Scala en het Wiener Staatsballett.
Ratmansky heeft in februari 2022, meteen na de inval van Rusland in Oekraïne, de banden met zijn vaderland – hij was bezig met een nieuwe creatie voor het Bolsjoi Ballet – onmiddellijk doorgesneden. Als uitgesproken criticus van president Poetin ziet hij een terugkeer voorlopig niet voor zich. Zijn aanstelling bij Het Nationale Ballet wekt de hoop dat hij wellicht kandidaat is voor de opvolging van artistiek directeur Ted Brandsen, die in 2026 met pensioen gaat.
Componist Hawar Tawfiq is geboren in Iraaks Koerdistan en verkreeg twaalf jaar geleden de Nederlandse nationaliteit, vijftien jaar nadat hij hier was aangekomen. Op een mistige herfstdag in 1998 zag hij Amsterdam voor het eerst. De overweldigende, labyrintische impressie die de stad bij hem achterliet heeft hij gevangen in zijn nieuwste werk. Tawfiq schreef rIJks voor groot orkest ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Amsterdam. In de NTR ZaterdagMatinee was de wereldpremière, door het Radio Philharmonisch Orkest en chef Karina Canellakis, in een programma met ook Ravels Pianoconcert in G en Bartóks De houten prins.
Tawfiq, opgegroeid in de westerse klassieke traditie, maakte de afgelopen jaren indruk met zijn orkestwerken. Hij heeft een aantrekkelijk, kleurrijk en veelzijdig idioom, waarin ook invloeden van Koerdische volksmuziek doorklinken. Die Koerdische liedjes leerde hij trouwens pas in Nederland kennen. De combinatie van complexe compositietechnieken en volksmuziekmelodieën heeft Tawfiq gemeen met Bartók en ook met de vroege Stravinsky van de Ballet Russes, waar rIJks bij vlagen aan doet denken.
Gewaagde solo werkt
De merkwaardige typografie is een samensmelting van begin- en eindpunt van de Amsterdamse wandeling die Tawfiq in zijn werk verklankt. Van de mist en de schepen op het IJ lopen we naar het Rijksmuseum, dat symbool staat voor cultuur en geschiedenis. Het is echte programmamuziek: de mysterieus aanzwellende en afnemende openingsakkoorden doen denken aan mist en golfslag, daarna vertolkt een schitterende uitgesponnen altfluitsolo de eenzame, overweldigde wandelaar. Deze solo beslaat zowat een derde van de totale duur van nog geen kwartier: best gewaagd, maar het werkt. Het samengaan van orkestratievernuft en opvallende solo’s tekende ook eerder werk van Tawfiq, zoals zijn Bosch Requiem en M.C. Escher’s Imagination voor het KCO.
Er volgden meer mooie solo’s, onder meer van hoorn en basklarinet, terwijl het orkestapparaat herhaaldelijk met zijn spierballen rolde, maar dan toch weer gas terugnam: de drukke stad als dynamisch en veelkleurig, maar ook dreigend organisme. Pas helemaal aan het slot ging de rem eraf, met beukende stravinskiaanse ritmes en een daverende ‘klap van verbazing’ bij het Rijks. Zo overtuigde Tawfiq opnieuw met prachtige klankschildering en een originele klare vorm.
Bliksemsnelle patroontjes
Vervolgens trad Cédric Tiberghien aan om te soleren in Ravels heerlijke Pianoconcert in G. Het secure mechaniek van bliksemsnelle patroontjes in het openingsdeel tintelde, de subtiele dissonanten prikkelden, de afstemming met het orkest was top. Sowieso hadden Tiberghien en Canellakis duidelijk een klik, die leidde tot een perfect gebalanceerd klankbeeld waarin Tiberghiens heldere, volle toon prachtig tot zijn recht kwam. Al was het mooist toch de onbegeleide pianosolo aan het begin van het adagio – alsof we in de muisstille zaal opeens bij een intiem recital zaten.
Die sfeer creëerde Tiberghien ook in zijn toegift, met Debussy’s geliefde La cathédrale engloutie. Ik heb dedie prelude nog nooit zo schitterend gehoord. Tiberghien toverde de verzonken kathedraal langzaam in volle glorie tevoorschijn, compleet met zuivere klok, en dekte hem weer teder toe met kabbelende golfjes: een adembenemend hoogtepunt van de middag. Na zoveel compacte schoonheid deed de balletmuziek De houten prins van Bartók, hoewel die ook veel mooie momenten heeft, toch wat langdradig aan.
Bij meerdere orkesten waar Jaap van Zweden dirigeerde was sprake van een ‘patroon van angst’, zo concludeerde Pointer, het onderzoeksprogramma van KRO-NCRV. De uitzending, die donderdag op YouTube verscheen, houdt de gemoederen binnen de orkestwereld bezig.
Rob Hilberink, directeur van de International Conducting Competition Rotterdam (ICCR), een jaarlijkse wedstrijd voor jonge dirigenten onder de 30 jaar: „Ik vond het goed dat Pointer het zo internationaal heeft aangepakt”, vertelt hij aan de telefoon, „ze maakten duidelijk dat bepaald gedrag wereldwijd als schadelijk wordt gezien – onafhankelijk van cultuur.” Hilberink ziet een duidelijk verschil tussen oude, „meer dictatoriale” stijlen van leidinggeven en de nieuwe generatie. „Ik zie dat jonge talenten veel coöperatiever en minder directief zijn. Ze lijken veel meer besef te hebben dat je alleen samen tot een goed geheel komt.”
De druk op dirigenten is ontzettend groot, zo stelt Hilberink. „Van allerlei kanten wordt er druk op ze uitgeoefend: ze zijn het gezicht naar donoren, naar het publiek, verantwoordelijk voor het orkest, de muziek. Met die druk kan ook een onzekerheid naar boven komen, die dan weer tot ongewenst gedrag kan leiden.”
Hilberink: „Het gaat er om, hoe je communiceert. Je mag als dirigent zeker een sterke mening en een visie hebben, maar op dit topniveau mag je een zekere professionaliteit in de communicatie verwachten. Ik vind niet dat Jaap van Zweden het verdient om te worden gecanceld, maar dat er iets moet gebeuren is duidelijk.”
Keihard
De Amerikaans-Nederlandse Heather Kurzbauer ziet vooral een „heksenjacht” op Van Zweden, met wie ze vroeger heeft gestudeerd en ook heeft samengewerkt. Ze is violist en jurist en schreef een boek over de kwetsbaarheden van klassieke musici op de arbeidsmarkt. „Ik had het erover met een vriendin en die zei: ik weet eigenlijk niet beter dan dat een dirigent streng, autoritair en keihard is – voor zichzelf en voor anderen. In mijn conservatoriumtijd zeiden we altijd: if it’s too hot, get out of the kitchen.”
Een nieuwe generatie muzikanten pikt dat niet langer, merkte ze onlangs, toen ze op een congres in Antwerpen. „Jonge mensen zeiden: zo willen wij niet werken, wij zijn van de mindful generatie.” Kurzbauer vraagt af of dat wel aansluit op de realiteit. „Hiërarchie is inherent aan het orkestwezen. Dirigenten hebben geen vrienden in het orkest, en als je excellentie wil, dan moet je hoge eisen stellen.”
Oplossingen kunnen laagdrempelig zijn. Een buddy-systeem kan bijdragen aan een veiliger werkomgeving voor musici, zegt Kurzbauer. „Als je net nieuw bent in een orkest, is het heel fijn als een buddy even tegen je zegt: volgende week komt er een heel strenge dirigent. Dirigenten zoals Jaap, zij voelen zwakheid. En het is verschrikkelijk om te zeggen, maar they do go hunting.”
Lees ook
De nieuwe dirigent: benaderbare geniale superheld zonder diva-gedrag
Jac van Steen is dirigent met jarenlange ervaring bij Nederlandse orkesten als het Residentieorkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest en bij vele buitenlandse orkesten als het London Sinfonietta. Van Steengelooft niet zo in de waarde van harde omgangsvormen. „Je hoeft niet hard te zijn om topresultaten te behalen”, vertelt hij aan de telefoon. „Mijn uitgangspunt is nooit: hoe ver kan ik ze pushen? Maar juist: hoe krijg ik hen net verder dan wat ze zelf voor mogelijk hielden? Als iemand een noot anders speelt dan ik hem hoor, dan praten we daarover. Dan doen we het nog een keer. Tot we samen op iets nieuws uitkomen.” Soms leidt dat tot een compromis, soms blijkt de visie van de musicus sterker dan verwacht. Van Steen: „Dan laat ik het zo. Ik zie een meningsverschil trouwens nooit als frictie.” Drijft hij dan nooit zijn zin door? „Natuurlijk ben ik de leider. Maar ik wil primus inter pares zijn: ik ben één van hen, maar bepaal wel wat er gebeurt.”
Een orkest zonder hiërarchie vindt hij desalniettemin „ondenkbaar”. „De hiërarchie wordt bepaald door de partituur. Je hebt aanvoerders, eerste blazers, tweede blazers – allemaal functies met een eigen plaats en verantwoordelijkheid. Als dirigent geef je sturing. Je kunt links- of rechtsom gaan, samen met het orkest.”
Een besmuikt lachen. De Zuid-Afrikaanse regisseur en theatermaker Ntando Cele heeft ons net droogjes geïnformeerd over het gemiddelde loon van de persoon die onze kleding heeft gemaakt: dertig cent per dag. „Dat is niet veel”, zegt ze. Nee, dat is niet veel. „Maar hé, beter dan niets!”
Op het Nederlands Theaterfestival won Cele vorig jaar samen met regisseur Julian Hetzel, de Regieprijs voor SPAfrica, een voorstelling die vernuftig de aandacht vestigde op de problematische aspecten van westerse empathie. Medelijden cultiveren, zo toonde het duo, is ook een manier om scheve machtsverhoudingen in stand te houden. Afgelopen donderdag werd het Spring Performing Arts Festival in Utrecht geopend met Cele’s meest recente voorstelling: Wasted Land.
Net als in SPAfrica legt Cele hier westerse goedertierenheid op het hakblok, met een nadruk ditmaal op de strijd tegen klimaatverandering. In een interview met Laura Ginestar op de website van Spring vertelt Cele dat ze altijd een weerstand heeft gevoeld zich in haar werk te richten op klimaatproblematiek. „Voor mij voelt de klimaatcrisis heel erg als een wit onderwerp”, zegt ze. Het begrip ‘afvalkolonialisme’ heeft haar geholpen, legt ze uit, om haar ongemak bij het thema beter te begrijpen.
Scène uit de voorstelling ‘Wasted Land’ op het Spring-festival in Utrecht.
Foto Claudia Ndebele
Neo-kolonialisme
De manier waarop de westerse mens zich van z’n eigen afvalproducten ontdoet (te weten: ze dumpen in armere landen), is een vorm van neo-kolonialisme. Afval, zegt Cele, representeert een deel van onszelf dat we haten. Daar willen we vanaf. Het is de westerse mens die het overgrote deel van de mondiale afvalproductie op z’n geweten heeft, als resultaat van een groteske consumptiedrang, en het is doorgaans de mens in het Globale Zuiden die ermee wordt opgezadeld. Kunnen we nóg zo trots zijn op onze recyclebare PET-flessen, onze papieren rietjes, onze klimaatmarsen, en de zakken afgedankte T-shirts die we braafjes dumpen in de textielbak op de hoek.
In Wasted Land laat Cele scherp zien hoe absurd de verhouding is tussen de (op zich aandoenlijke) inspanningen van de westerse mens om de strijd aan te gaan tegen het klimaatprobleem (die papieren rietjes) en de decadente levensstijl die er in de eerste plaats de oorzaak van is, en waar bijzonder weinig aan verandert. De ‘fast fashion’ waar we ons elke dag in kleden, eindigt, na in die textielbak te zijn gedumpt, in een tientallen meters hoog, almaar groeiend, onverwerkbaar, uit textiel opgetrokken berglandschap in Ghana.
Cele vindt in Wasted Land een knappe balans tussen bitterheid en humor, confrontatie en mededogen, uitzichtloosheid en, toch ook, iets van hoop. Deels vindt ze die, wrang genoeg, in de klimaatcrisis zelf, die, hoe destructief ook, tenminste niet discrimineert. „We bevinden ons allemaal in dezelfde storm”, zegt ze.
Hoe complex en onoplosbaar het klimaatprobleem ook moge lijken, uiteindelijk is het in drie woorden samen te vatten wat ons eigenlijk te doen staat, oppert Cele tenslotte. In een half-ironisch rapnummer krijgen we het concrete slotakkoord van deze grappige, wrange, zeer muzikale, ontregelende en confronterende voorstelling toegediend. Het is even simpel als doeltreffend: „Buy less shit.”