Welke grote lijnen, welke ontwikkelingen weerspiegelen de boeken van deze top-50? Is daar wel een antwoord op te geven?

En dan nu: het grote verhaal. Want wat zegt deze lijst? Wat kun je op basis van deze top-50 zeggen over de Nederlandstalige literatuur van de 21ste eeuw tot dusver? Welke grote lijnen, welke ontwikkelingen weerspiegelen deze boeken?

De vragen bezorgen me, moet ik bekennen, enige schroom. Zoals het hele project van deze lijst iets ongemakkelijk megalomaans heeft (voor je het weet pretendeert zo’n lijst een canon te zijn), zo heeft de grote-lijnen-beschouwing de pretentie van een eerste poging tot literatuurgeschiedschrijving. Voorbarig, want het voelt als een eerste teen in het water.

Of: een tweede teen. Want ter inleiding van de lijst plonsden Michel Krielaars en Sarah Vankersschaever ons al lekker nat, met enkele algemene, grote statements, stenen in de vijver. Zij spraken zonder schroom van „grote veranderingen” in de Nederlandstalige literatuur. Want tegenwoordig maken „niet langer hoofdzakelijk oudere, witte mannen” de dienst uit. In de literatuur van nu „vormen vrouwen de meerderheid” en de lijst weerspiegelt dat. De lijst „blinkt uit in diversiteit”.

Warm water in woeste golven, die ik even laat bedaren, want ik dacht toch ook iets anders te zien. Of misschien weerklonk in mijn hoofd vooral nog de lichte sneer van een van de deskundigen, die bedankte voor deelname aan de verkiezing. Zij voorspelde: de beste boeken vanaf 2000, het tijdperk waarin „we alleen nog boeken van witte mannen lazen”, dat ging een lijst opleveren zónder enige diversiteit (en daarvoor wenste zij de verantwoordelijkheid „zelfs gezamenlijk” niet te dragen).

Valt dat uiteindelijk mee? Laten we, teen voor teen, de feiten bekijken. Waarmee ik trouwens meteen al een belangrijke literaire trend van de afgelopen kwarteeuw moet aanstippen: turven en tellen. Dat werd dé manier om te zien hoe de verhoudingen liggen in de literatuur en de scheefheid ervan aan te tonen – en, in sommige gevallen, verandering in gang te zetten. We gingen de afgelopen decennia tellen hoeveel vrouwen prijzen wonnen en gevraagd werden het Boekenweekgeschenk te schrijven, hoeveel Vlamingen de long- of shortlist haalden van deze of gene prijs, hoeveel aandacht de literaire kritiek voor boeken van vrouwen had en hoeveel recensenten man zijn, hoe wit alles was. Dat tellen was natuurlijk geen exclusief literaire ontwikkeling, maar ook iets dat plaatsvond in de politiek, het bedrijfsleven en menig paneldiscussie. Het hangt samen met de opkomst van de begrippen die de afgelopen kwarteeuw overal aandacht kregen: representatie, diversiteit en inclusie. Tegenwoordig geldt: wie niet telt, telt niet mee.

Wat zijn de cijfers? In totaal herbergt de lijst 31 boeken van mannen tegenover 19 van vrouwen (waarbij twee van de mannen, samen goed voor drie genoteerde boeken, trans mannen zijn die de geselecteerde boeken aanvankelijk publiceerden onder hun vorige naam). Er zijn 14 boeken van Belgen, 36 van Nederlanders. Zo kunnen we nog wel even doortellen: 23 boeken uit de eerste helft van de kwarteeuw, 27 uit de tweede helft. 20 boeken die bekroond werden met een grote Nederlandse of Vlaamse prijs en 30 die ondanks het gebrek daaraan toch de status van verwierven.

Kun je dat zeggen? Mogen we alle boeken in deze lijst al klassiekers noemen – het bijna twintig jaar oude Joe Speedboot van Tommy Wieringa evenzeer als Dius van Stefan Hertmans, dat nog maar een paar maanden oud is? Dat is toch wel een groot verschil, dus voor zo’n gemene deler is de diversiteit van boeken misschien toch te groot.

Hé, ‘diversiteit’! Ja, maar diversiteit volgens een andere definitie – want tevredenheid over diversiteit langs de lijnen van gender en afkomst voelt wat misplaatst. De nummer 1 en 2 zijn geschreven door vrouwen, maar de overige acht boeken in de toptien door mannen – het is maar net wat je daarvan maakt. Je kunt ook smalen dat er dubbel zoveel boeken op de lijst staan van schrijvers die Jeroen heten als van auteurs met een migratieachtergrond. (Driemaal Brouwers plus een Olyslaegers versus één Hafid Bouazza en één Radna Fabias.) Twee op vijftig, is dat een „opkomst” van auteurs met een migratieachtergrond? Of is twee verhoudingsgewijs genoeg – in lijn met het geringe aantal boeken van auteurs met een migratieachtergrond in de afgelopen vijfentwintig jaar?

Dat is ook het lastige met turven en tellen: er bestaat nog geen consensus over wat dan divers genoeg is. Vrouwen versus mannen: is half om half eerlijk? Ook als mannen tweederde van het totale aantal gepubliceerde boeken schreven? Is 31 mannen naast 19 vrouwen dan niet heel schappelijk?

Waar je ook nog een aardige noot over kunt kraken: genres. Doet de lijst een beetje recht aan de diversiteit aan genres die de Nederlandstalige literatuur rijk is? We tellen: twee dichtbundels, tweemaal jeugdliteratuur, één verhalenbundel (’s Nachts komen de vossen), één memoir (Schaduwkind) – is dat genoeg? Tegenover de zes geschiedenisboeken (ook niet overdreven veel) en, hou je vast, de 37 romans? (Voor de volledigheid: er is ook nog één vrijwel onmogelijk te categoriseren literair non-fictie-verhalen/essayboek: Waagstukken.)

Voor vele conclusies die je uit deze lijst trekt kun je ook het tegendeel beweren – en beide zijn waar. Dat is ook wat geschiedschrijving is: een analyse wordt óók altijd gevormd door de blik van degene die analyseert, door hoeveel belang je ergens aan hecht. Er zijn veel boeken van witte mannen én er is diversiteit.

Bijvoorbeeld in leeftijd: er staan ook best wat boeken van jonge schrijvers in de top-50 – Tobi Lakmaker en Lieke Marsman schreven hun geselecteerde boeken als twintiger. Maar ook ouden-van-dagen: de pensioengerechtigde leeftijd was al lang en breed overschreden voor Cees Nooteboom, Gerrit Kouwenaar, Wessel te Gussinklo. Er is ook diversiteit in ervaring: Annet Schaap, Radna Fabias, Niña Weijers, Peter Buwalda en Lize Spit staan in de lijst met hun debuut – en zelfs in de toptien: debuterende twintiger Lucas Rijneveld. Wel wordt De avond is ongemak omringd door boeken waar een flink oeuvre aan voorafgegaan is. Of moeten we daar niet flauw over doen, want waren Grunberg en Wieringa ten tijde van Tirza en Joe Speedboot niet ook nog dertigers? En nota bene: het is toch ook logisch, dat de meeste auteurs een aanloop nodig hebben naar hun grote boek en dus de lijst haalden met de achtste, negende of tiende publicatie?

Grote boeken – bij dat begrip moeten we even stilstaan, want dat is wel degelijk een onmiskenbare grote lijn in de top-50. Deze boeken zijn grote boeken, zeker die in de bovenste regionen, over grote onderwerpen. In de toptien vinden we Ilja Leonard Pfeijffer en Geert Mak over Europa, Stefan Hertmans over de Eerste Wereldoorlog, nogmaals Pfeijffer over migratie, Arnon Grunberg over de westerse wereld na 9/11, en Anjet Daanje over – ja, waar niet over? Het leven, de dood, de vergankelijkheid, wat er van een mens overblijft.

Of kun je hier ook evengoed weer het tegendeel betogen? De coming-of-age van Rijneveld en het moederboek van Lanoye houden het immers juist dicht bij huis?

Toch zou ik dat geen ‘kleine boeken’ noemen, want wat je klein, huiselijk of intiem zou kunnen vinden wordt in deze boeken juist groot gemaakt. Joe Speedboot is zo groot als je je een plattelandsroman over een puberjongen in een rolstoel maar kunt indenken. De avond is ongemak gaat over de dood van een kind, het grootste gezinsdrama denkbaar – waar nog bijkomt dat de roman aansluit bij de naoorlogse literaire traditie van plattelandsverhalen onder de knoet van een strenge religie, en wel op grootse wijze, want in stijl en diepzwarte thematiek is Rijneveld allesbehalve zuinig of klein. Sprakeloos verheft het leven van de moeder van Tom Lanoye tot een tragedie, exemplarisch voor de Vlaamse middenstandsvrouw in de tweede helft van de twintigste eeuw. En Schaduwkind van P.F. Thomése, over het sterven van een kind, is een kleinood, maar misschien wel het grootste kleinood dat de Nederlandse literatuur deze eeuw voortbracht.

Foto Arjan de Jongh, Sarah Kartono en Sonny Lensen

Voor ik me verlies in dit megalomane grote-boeken-idee: de vraag van deze verkiezing wás natuurlijk ook wat de ‘beste’ boeken waren. Beland je misschien al vanzelf tussen de boeken waarin alledaagsheid het aflegt tegen indrukwekkendheid, en ambitie het wint van beperking? Is het misschien nogal wiedes dat de ‘grote’ boeken de ‘kleine’ boeken verdringen, simpelweg door hun, nou ja, grootheid.

Dan is het op z’n minst goed om op te merken dat de definitie van wat ‘groot’ is, en welke onderwerpen daaronder vallen, in deze kwarteeuw verbreed is. Politiek, oorlog, klimaatcrisis – thema’s die je volgens de traditionele definitie ‘groot’ zou noemen, kortom alles wat zich afspeelt in de grote buitenwereld, staan in deze top-50 tussen boeken met „intieme thematiek”, zoals het heette in de analyse van Krielaars en Vankersschaever. (Bij hun opmerking dat de emancipatie van die „intieme thematiek” aan vrouwen te danken is, moeten we overigens wel vaststellen dat die ‘intieme’ boeken van Lanoye en Thomése toch uit mannelijke kokers kwamen.)

Waar die ontwikkeling in elk geval op wijst, is dat literatuur die zich achter de voordeur afspeelt niet meer domweg afgedaan wordt als licht en particulier. Maar: niet zonder slag of stoot. „Het autobiografische genre leidt nogal eens tot verhalen met een zwakke structuur en het verhaal overstijgt zelden het individuele drama”, klaagde de jury van de Librisprijs in 2007 nog en het duurt nog wel even voordat de term ‘autofictie’ de automatische connotatie ‘navelstaarderij’ afgeschud heeft, dat vreselijke, allerbruikbaarst geachte scheldwoord om nieuwe Nederlandse literatuur mee te diskwalificeren.

Maar zie: deze kwarteeuw bewees het autobiografische genre ook, en steeds meer, de vorm te zijn voor de grote literatuur van de 21ste eeuw. Zie de nummer 2 in de top-50, Vallen is als vliegen van Manon Uphoff. Haar boek, een roman met trekken van autofictie, het hoogst persoonlijke verhaal van een incestverleden, maakte juist zoveel indruk omdat Uphoff die intieme thematiek boven het particuliere uit wist te tillen. Het drama in Vallen is als vliegen voltrekt zich niet in een vacuüm, is geen zaak van louter individuen – de weerklank die het boek kreeg, kwam mede door de interpretatie dat de vaderfiguur in het boek het knevelende patriarchaat belichaamt.

Vallen is als vliegen vertelt daarmee in essentie een vrouwelijk verhaal, onvervreemdbaar afhankelijk van een vrouwelijke ervaring. Dat dat voor vol werd aangezien was te danken aan Uphoffs vertelkwaliteiten, maar toch óók aan een tijdgeest die eindelijk een beetje meezat. In de wereld van na #MeToo moesten vrouwelijke stemmen uit de patriarchale verdrukking getrokken worden. En dat gaat hier dus over de inhoud van de literatuur, maar dat kun je ook eenvoudig verbinden met wat er buiten het boek gebeurde: de emanciperende praktijk van tellen en turven, die in beginsel draaide om de wens om meer ruimte op te eisen voor vrouwelijke schrijvers.

In die wereld, binnen die literatuur, kon Anjet Daanje ook de nummer 1 worden, het beste Nederlandstalige boek van de 21ste eeuw tot dusver. Los van de uitentreuren bejubelde kwaliteiten van Het lied van ooievaar en dromedaris zou je het ook als een teken des tijds kunnen zien dat juist een schrijfster als Daanje op het hoogste podium terechtkomt. Wat voor schijfster dat is? Geen ‘Grote Schrijver’ naar het beeld dat in de tweede helft van de vorige eeuw ontstaan is, onder invloed van de massamedia en het succesvolle frame ‘de Grote Drie’: de literaire beroemdheid, de publieke intellectueel, die hét beeld van de literatuur bepaalde – al zijn dat soort schrijvers nu, in deze eeuw en in deze top-50, óók nog aanwezig, van Geert Mak tot Stefan Hertmans en Ilja Leonard Pfeijffer.

Anjet Daanje was vooral een schrijver die niet naar aandacht hengelde en zich nooit in het centrum van de literaire aandacht begaf, een schrijver wier oeuvre al een aardig aantal (dikke) boeken telde die maar door een enkeling werden gezien, maar een schrijver die desalniettemin volhardde in eigenzinnigheid, tot ze (ja, zij!) uiteindelijk toch nog gezien werd, gehoord. En vervolgens iedereen versteld deed staan met een onbeschroomd megalomaan boek.

Want ja, het grote verhaal doet het nog steeds uitstekend. Maar ongelijk kreeg degene die dacht dat daar ook een ‘Grote Schrijver’ aan te pas moest komen. Een boek, dat was genoeg – een boek dat nota bene ging over een schrijfster die aanvankelijk niet voor vol aangezien werd, maar te elfder ure uitgroeide tot een literaire beroemdheid van fenomenale, bijna mythische proporties. Even tijdloos als toepasselijk voor deze tijd.



boekentop-50
Dit zijn de 50 beste Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw

De boekenredacties van NRC en De Standaard vroegen aan professionele lezers wat zij de 50 beste Nederlandse boeken van de 21ste eeuw vonden. In delen van 10 tellen we af van 50 naar 1.



Boekentop-50
Oproep: wat zijn jóuw favoriete Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw?

De boekenredacties van NRC en De Standaard vroegen aan professionele lezers wat zij de 50 beste Nederlandse boeken van de 21ste eeuw vonden. Maar wat zijn jouw favoriete Nederlandstalige boeken van de 21e eeuw?