N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Carrièrepad Het hiërarchische stelsel op universiteiten komt loopbanen niet ten goede. Schaf (hoofd)docenten en hoogleraren af en maak alle gepromoveerden professor, bepleit Jan Smits.
De Nederlandse universiteiten zijn op dit moment drukdoende met het opzetten van een nieuw personeelsbeleid. Dit is gericht op het vinden van een nieuwe balans in het erkennen en waarderen van wetenschappers. Onder de noemer „ruimte voor ieders talent” wordt ingezet op meer diversiteit in de loopbaan: niet langer hoeft iedereen te excelleren in onderzoek én onderwijs én leiderschap om hogerop te komen op de academische ladder.
Dat is een goede ontwikkeling: met nog altijd sterk groeiende studentenaantallen en een maatschappij die van alles van ‘de wetenschap’ wil, is het goed als ook diegenen die excelleren in onderwijs of valorisatie – het benutten van wetenschappelijke kennis voor maatschappelijke doeleinden – een aantrekkelijke universitaire carrière voor zich zien. Dat kan alleen met een pluriformer loopbaanbeleid.
Toch is de vraag of dit voldoende is om talent voor de universiteit te behouden. De beweging van ‘erkennen en waarderen’ verandert namelijk niets aan het bestaande carrièrepad van wetenschappers. Die loopbaan is in Nederland op zijn minst nogal hiërarchisch te noemen: na het behalen van de doctorsgraad volgt een aanstelling als universitair docent, met vervolgens voor een kleine groep gelukkigen de bevordering naar universitair hoofddocent, voor een nog selecter gezelschap gevolgd door het walhalla: de rang van hoogleraar.
Felbegeerde rang
Dit systeem heeft grote nadelen. Ik noem er drie. In de eerste plaats gaat enorm veel menskracht naar het in goede banen leiden van dit promotiecircus en de frustratie en teleurstelling die het bij veel goede kandidaten veroorzaakt. De ruim tachtig faculteiten binnen de Nederlandse universiteiten hebben elk hun eigen promotiecriteria en benoemingsadviescommissies. Dat die druk zijn met dit proces is niet erg, indien beslissingen over bevordering gebaseerd zijn op criteria die objectief en uniform kunnen worden toegepast. Dit is echter vaak niet het geval; de komst van meer gedifferentieerde carrièrepaden zal dit zeker niet veranderen.
Een tweede, en belangrijker, bezwaar tegen het huidige stelsel is dat er helemaal niet zo veel verschil is tussen de taken van universitair docent, universitair hoofddocent en hoogleraar: alle drie doen ze onderzoek, geven ze onderwijs en doen ze, in meer of mindere mate, aan management. Wij vinden het enerzijds heel belangrijk dat iedereen ambitie toont én enthousiast en gemotiveerd blijft, maar tegelijkertijd is de boodschap: maar enkelen zullen worden benoemd in een seniorfunctie. Met de groei van studentenaantallen, en dus de groei van staf, wordt dit systeem steeds onhoudbaarder. Het leidt tot uitstekend functionerende universitair docenten en hoofddocenten die zien hoe hoogleraren die grotendeels hetzelfde werk doen het bijbehorende prestige van die felbegeerde rang krijgen, en zij niet.
Ten slotte past dit hiërarchische systeem niet bij de aard van de universiteit. De kwaliteit van onderzoek en onderwijs is niet afhankelijk van de plek die iemand inneemt in de hiërarchie. In de wetenschap tellen creatief onderzoek, inspirerend onderwijs en aansprekende valorisatie. De hoogleraar kan dit niet per se beter dan iemand die lager in de pikorde staat.
Van het woord hoogleraar gaat daarmee vooral een signaalfunctie uit: de titel geeft de buitenwereld het signaal dat de professor prestaties van hoge kwaliteit levert. Probleem is alleen dat hiermee ten onrechte exclusiviteit wordt gesuggereerd: wat de professor kan, kan iemand anders niet. Dat gaat ten koste van het potentieel van vele anderen.
Het is wat ik zelf heb ervaren toen ik bijna 25 jaar geleden hoogleraar werd: ineens werd ik gevraagd voor allerlei commissies en kreeg ik uitnodigingen om lezingen te geven die ik daarvoor niet kreeg. Woorden doen ertoe, ook als dat woord ‘professor’ is. Bij sommigen kan het hiërarchisch rangenstelsel bovendien leiden tot sterallures en het zich verheven voelen boven anderen. Dat bevordert de sociale veiligheid niet, zoals recente schandalen laten zien.
Noem iedereen professor
Gelukkig is er een alternatief. Het huidige rangenstelsel is niet oud. Het dateert uit 1963 toen, naast hoogleraren en lectoren, de rang van wetenschappelijk medewerker werd ingevoerd. Dit gebeurde om het hoofd te bieden aan de snelle toename van studenten. Maar waar de toen aangestelde assistenten vooral bedoeld waren als tijdelijke hulpkrachten, bestaat het overgrote deel van de universitaire staf al lang uit universitair (hoofd)docenten in vaste dienst.
Daarom pleit ik voor een fundamenteel andere benadering, gebaseerd op wetenschappelijke verdienste en ervaring. Dit is mijn driepuntenplan. Eén: schaf de aparte rangen van universitair docent, hoofddocent en hoogleraar af en laat wetenschappers in plaats daarvan op basis van de geleverde prestaties en ervaring periodiek doorgroeien naar een hoger salaris. Twee: noem iedereen met een doctoraat die aan de universiteit onderwijst en onderzoekt professor. Niet alleen studenten doen dat al lang, het is ook de praktijk in veel andere landen. Drie: geef die professoren allemaal dezelfde taken: onderwijs, onderzoek, management en ius promovendi, het recht om een wetenschapper tot doctor te promoveren. Maak het mogen uitoefenen daarvan niet afhankelijk van de rang, maar van de manier waarop de wetenschapper daar invulling aan geeft. Wie het goed doet, mag die taak blijven vervullen.
Deze fundamentele verandering doet beter recht aan de overgrote meerderheid van wetenschappers, vermindert teleurstelling en frustratie en bevordert een sociaal veilig werkklimaat. Dat een kleine minderheid van de wetenschappelijke staf (de hoogleraren) zich beroofd ziet van hun exclusieve titel, is slechts een kleine prijs die daarvoor moet worden betaald.