N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Staat van het onderwijs Opnieuw constateert Alida Oppers, inspecteur generaal onderwijs, dat scholen meer prioriteit moeten geven aan rekenen en taal.
Back to basics, zei Alida Oppers vorig jaar, na haar eerste volle jaar als inspecteur-generaal van het onderwijs: scholen moeten weer prioriteit geven aan taal en rekenen. Er was een trendbreuk nodig. Woensdag constateerde Oppers wederom, in de nieuwste versie van De staat van het onderwijs, dat Nederlandse scholieren de ‘basisvaardigheden’ – lezen, schrijven en rekenen – nog te weinig beheersen.
Voor rekenen bijvoorbeeld haalt maar 42 procent van de kinderen in groep acht (12 jaar) het „streefniveau” dat nodig is om te functioneren op de mavo (vmbo-t), havo of vwo. Driekwart van de kinderen gaat daar op die leeftijd wél heen, dus ze moeten dat niveau eigenlijk halen. 50 procent van de 12-jarigen kan alleen op „fundamenteel niveau” rekenen – terwijl elke 12-jarige dat zou moeten kunnen om zich later te redden in de samenleving. 7,5 procent kan zelfs dat niet.
De gevolgen worden zichtbaar in de brugklas van de middelbare school, waar grote groepen leerlingen níet de minimale reken- en taalvaardigheden beheersen. En bij de eindexamens bleek vorig jaar dat 20 procent van de havo en vwo-leerlingen slaagde mét een onvoldoende voor het centraal schriftelijk examen Nederlands.
De helft van de 12-jarigen kan alleen rekenen op fundamenteel niveau
Nederland had in de jaren tachtig en negentig een van de best presterende leerlingpopulaties van Europa. Maar de resultaten dalen gestaag.
En toch heeft Oppers hoop. „Vorig jaar stelden we dat het met de inzet van ons allen mogelijk is om de neergaande lijn na twee jaar te stoppen, áls we de juiste stappen zouden nemen. Afgelopen jaar bleek in gesprekken met leraren, schoolleiders en besturen dat er een breed gedeelde overtuiging is dat basisvaardigheden en gelijke kansen de belangrijkste opgaven zijn voor het onderwijs.”
Er was wel een tijdelijk probleem bijgekomen – dat van de corona-nasleep. Het percentage leerlingen dat daardoor is blijven zitten op de middelbare school was vorig jaar groot, zo blijkt. Op het vwo bleef 9,2 procent van de leerlingen zitten, op het vmbo (gemengde en theoretische leerweg) 9,7 procent en op de havo 14,7 procent. In havo 4 moest zelfs 19 procent van de leerlingen het jaar overdoen. Sommige scholen moesten dit schooljaar een compleet extra havo 4 inrichten voor de zittenblijvers. Ter vergelijking: in 2016 bleef 7 procent van de vwo- en vmbo g/t leerlingen zitten en 11,3 procent van de havisten.
Kritisch op schoolbestuurders
Nieuw is dat de inspectie kritisch is gaan kijken naar de bestuurders van scholen. Bijna een kwart krijgt een „onvoldoende”. „Zij moeten zich gaan bemoeien met de kwaliteit van hun scholen”, zegt Oppers. „Van alle bestuurders in het voortgezet onderwijs doet de helft dat nauwelijks. We maakten voorheen vaak mee dat bestuurders aan de bezoekende inspecteur vroegen: ‘Hoe gaat het op mijn scholen? Wij zeggen nu: nee bestuurder, dat moet u óns vertellen.”
Oppers is streng: „Bestuurders zijn het bevoegd gezag. Zij zijn dus wettelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de scholen die onder hen vallen. Als bestuurders het goed doen, en dat doen vele wel, gaat het zichtbaar beter op hun scholen. Als ze hun best doen om leraren aan te trekken, kennis uit te wisselen, zich bemoeien met de kwaliteit van de school. Wordt er geïnvesteerd in het vakmanschap van de leraren? Wordt er gewerkt aan de verbetering van de vaardigheden? Dan gaat het beter.”
Tegelijk is het lerarentekort, dat al groot was, verder gegroeid. Op middelbare scholen stond voor bijna een kwart (23 procent) van de totale werkgelegenheid in 2021-2022 een vacature open. Een jaar eerder was dat 17 procent en in 2019 10 procent. „Vooral voor docenten Nederlands en wiskunde; deze vakken worden relatief veel gegeven en het aantal inschrijvingen bij de lerarenopleidingen voor deze vakken daalt. Dit is zorgelijk gezien de ontwikkelingen met betrekking tot de basisvaardigheden”, schrijft de inspectie. Leerlingen missen steeds meer lesuren door de tekorten. Anders dan basisscholieren worden ze niet naar huis gestuurd, als de leraar afwezig is. Daardoor merken ouders er minder van en is het effect pas na verloop van tijd zichtbaar.
Bijna 90 procent van de lessen op middelbare scholen wordt gegeven door een bevoegde leerkracht. Op scholen met veel leerlingen uit armere wijken is dat minder: 77 procent. Oppers: „Ik vind het schrijnend dat de kinderen die het meest afhankelijk zijn van de leraar voor hun algemene ontwikkeling, juist de minste leraren hebben.”
Toch ziet ze ook bij die groep lichtpunten. Oppers: „Op basisscholen is de leesachterstand die was opgelopen tijdens de coronapandemie sneller ingehaald door leerlingen uit laag opgeleide gezinnen dan uit hoog opgeleide gezinnen.”
Assertieve ouders
Assertiviteit van ouders lijkt steeds belangrijker te worden. In de regio’s buiten de Randstad worden kinderen vaker „onderschat”, vertelt Oppers en krijgen ze gemiddeld een lager schooladvies. Er zíjn in Friesland, Drenthe, Groningen en Zeeland ook minder havo-vwo-scholen dan in de Randstad. „Voor ruim 40 procent van de leerlingen in landelijke gebieden is – binnen een reistijd van een half uur – geen havo-vwo-locatie bereikbaar. Bij een reistijd van 45 minuten is voor 1 op de 5 leerlingen nog steeds geen havo-vwo bereikbaar”.
Waarschijnlijk is dat er de oorzaak van dat het schooladvies minder vaak dan in de Randstad omhoog wordt bijgesteld als het kind in groep acht een hogere Cito-score haalt dan de leraar verwachtte. Anderzijds adviseren basisscholen in de Randstad hun leerlingen vaker „over”, zegt Oppers, doordat ouders „onmiddellijk op de stoep staan” als ze vinden dat hun kind ‘te laag’ wordt ingedeeld. Die overadvisering leidt ertoe dat ze op de middelbare school op hun tenen moeten lopen en vaak bijles nodig hebben.