N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De lijst van mensen die de afgelopen jaren het einde van de euro hebben voorspeld is lang. Van politici tot economen, van denktankers tot centrale bankiers, velen zagen één munt voor zulke verschillende economieën als onhoudbaar. Een implosie zou onvermijdelijk zijn. Toch gebeurt vooralsnog vooral het tegenovergestelde: de eurozone groeit. Sinds 1 januari is Kroatië lid. Het land is de achtste nieuwe toetreder sinds de euro in 2002 in gebruik werd genomen.
De kans is groot dat Bulgarije snel volgt. En ook in landen waar toetreding nog niet aan de orde is, zoals Roemenië, Hongarije en Polen, denkt een meerderheid van de bevolking nu dat de euro goed zou zijn voor hun land. Voor zulke landen zou de euro geld lenen op de kapitaalmarkten goedkoper kunnen maken, wisselkoersschommelingen in tijden van crisis kunnen voorkomen, en is het bovendien gunstig om deel te nemen aan de munt die hun handelsrelaties domineert.
Het is een zoveelste teken dat de euro, ondanks alle onheilsprofetieën, vooral aan kracht wint. Juist in het licht van alle externe dreigingen van de afgelopen jaren heeft de eurozone zich stabieler getoond dan velen verwachtten. Riep de eurocrisis in de jaren na 2008 nog grote vragen op over het gebrek aan Europese solidariteit, tijdens de coronapandemie bleek het opeens mogelijk om zelfs gemeenschappelijke schulden aan te gaan. En was eerst de kritiek dat de eurozone lidstaten kwetsbaar zou maken voor de grillen van financiële markten, afgelopen september bleek het juist het Verenigd Koninkrijk dat op de knieën moest voor de obligatiemarkten, na wilde belastingplannen van kortstondig premier Liz Truss. En dan blijkt sinds de Russische invasie van Oekraïne ook nog eens dat lid zijn van een muntunie de stabiliteit van overheidsfinanciën ten goede kan komen – zo stegen de rentekosten van niet-eurolanden als Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk veel sneller dan die van eurolanden als Slowakije en Italië.
Economische discussie
De euro blijkt dus sterker dan gedacht. Toch betekent dat niet dat discussie over de eurozone onbelangrijk is. Lang was het eurodebat in Nederland, voor zover het er was, vooral een economische discussie tussen voor- en tegenstanders van de euro. Doorgaans aangevuurd door de van tijd tot tijd terugkerende roep om een Nederlandse exit uit de euro, meestal uit de hoek van de PVV, FVD of soms de SP, maar soms ook afkomstig van meer mainstream coryfeeën als ex-ministers Hans Hoogervorst (VVD) en Bert de Vries (CDA). De kritiek is dat de muntunie onverenigbare economieën samenbindt, dat het Nederland dwingt tot transfers van geld naar Zuid-Europa, en – bovenal – dat de euro ten koste gaat van nationale soevereiniteit.
Paradoxaal genoeg bereiken eurocritici zo echter het tegenoverstelde van wat ze beogen. Want bij de beperkte keuze tussen in of uit de euro kiest een meerderheid voor de euro, en slaat het debat snel dood. Het Nederlandse publiek is de euro immers altijd blijven steunen. Zelfs op het dieptepunt van de eurocrisis in 2013 bleef bijna 70 procent voorstander van de euro, inmiddels is dat maar liefst 85 procent – over hoeveel onderwerpen zijn Nederlanders zo eensgezind? Die steun heeft sterk te maken met de apolitieke perceptie die mensen van de euro hebben. De euro, dat is makkelijker reizen, gunstig voor de handel. Waarom zou je tegen zo’n praktisch object zijn?
Dat is gunstig geweest voor het voortbestaan van de euro, die zo zelden echt serieus in het geding is geweest. Maar tegelijk is het publieke begrip van de euro daarom wel beperkt en oppervlakkig gebleven. Bij gebrek aan een inhoudelijk debat over de euro is deze misschien juist wel minder kritisch benaderd dan zou moeten.
De euro, dat is makkelijker reizen, gunstig voor de handel. Waarom zou je tegen zo’n praktisch object zijn?
Wat in Nederland steevast onderschat wordt, is dat de euro in de eerste plaats altijd een politiek project is geweest. Zo had de oprichting van de euro bovenal geopolitieke redenen. Landen zochten een manier om zich te kunnen wapenen tegen de Amerikaanse monetaire hegemonie, terwijl de dominantie van de Duitse Bundesbank in het Europees Monetair Stelsel een doorn in het oog was van een groep landen. aangevoerd door Frankrijk. Een gemeenschappelijke munt was hier een antwoord op.
De euro is ook politiek omdat hij een bepalende invloed heeft op de mogelijkheden van het inrichten van de economie. In zijn opzet – met een onafhankelijke centrale bank en de nadruk op begrotingsdiscipline – is de euro van origine een belichaming van de neoliberale overtuiging dat geld het beste technocratisch beheerd kan worden door centrale banken, ver weg van politici die er wellicht verkeerde dingen mee zouden doen om hun kiezers gunstig te stemmen. Sinds de pandemie lijkt er meer ruimte te komen voor een meer Keynesiaans begrip van economisch en monetair beleid (plat gezegd: meer overheidsuitgaven), maar het punt blijft dat lidmaatschap van de eurozone niet alleen het gebruik van een munt betekent, maar ook het lidmaatschap van een economische orde.
Zuid-Europese landen hebben dit veel duidelijker kunnen voelen dan Noord-Europese. Vaak hebben ze meer aanpassingen moeten doen aan hun economie om in de euro te komen – de eurozone is immers meer op noordelijke leest geschoeid (niet voor niks profiteerden noordelijke landen als Nederland en Duitsland het meest van de euro). In de eurocrisis hebben sommige landen bovendien moeten accepteren dat belangrijke politieke beslissingen over nationaal beleid direct vanuit Brussel werden genomen. En in sommige gevallen heeft eurolidmaatschap ook direct invloed gehad op de vorming van regeringen. Zoals historicus Adam Tooze opmerkte: in Italië is de ongeschreven regel dat kiezers hun regering zelf kunnen kiezen, zolang deze de eurozone maar niet bedreigt.
Lees ook: Zwaar weer? Dat maakt Europa juist sterker
Plaatsnemen in de stuurhut
Dit betekent niet dat uittreding uit de euro de bewegingsruimte van landen zou vergroten. Zoals gezegd was een van de redenen voor de euro juist om aan autonomie te winnen. Door in plaats van afhankelijk te zijn van de grote machten monetair beleid gezamenlijk vorm te geven. Landen waren en zijn hoe dan ook wederzijds afhankelijk, maar bij de gezamenlijke euro konden kleinere landen, in plaats van zich als klein bootje aan te lijnen aan een groot cruiseschip, zelf plaatsnemen in de stuurhut. Deze positie kan pas worden benut als er politiek en publiek debat is over de euro en de inrichting van de economie. Want de fundamenten waarop de eurozone rust mogen dan redelijk vastliggen, de manier waarop we de eurozone vormgeven is nog niet klaar. Juist nu Europa volop in beweging is, verandert ook de economische architectuur van de EU.
Een belangrijk vraagstuk is bijvoorbeeld de hervorming van de begrotingsregels (zoals vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact) die sinds de coronapandemie nadrukkelijk op tafel ligt. Deze regels vormen de kern van de economische kant van de eurozone, en waar Zuid-Europese landen pleiten voor een versoepeling van de regels pleiten landen als Duitsland juist voor verbeterde handhaving.
Ook het beleid van de ECB is steeds gevoeliger voor publieke inmenging. Nu de onzekerheid over de inflatie oploopt neemt ook de onenigheid binnen de ECB toe, en lijkt de discrete besluitvormingsmethode die ze normaal hanteerde plaats te maken voor meer openbare discussies. Niet voor niks proberen ook nationale overheden meer invloed krijgen op het ECB-beleid.
En dan is er de toekomst van gezamenlijke schulden. Toen de EU in reactie op de coronacrisis gezamenlijk geld ging ophalen werd gesteld dat het eenmalig zou zijn, maar slechts weinigen geloofden dat. En inderdaad, nu Europese landen de kosten van de energiecrisis willen opvangen, en overheden bovendien hun industrie willen steunen om te kunnen concurreren met de Amerikaanse miljarden van Bidens Inflation Reduction Act wordt het idee weer geopperd. Dit zou ervoor zorgen dat ook de minder rijke landen genoeg financiële ruimte houden om steun te bieden, maar verankert wel het idee van Europees lenen.
Politieke vraagstukken
Zo kunnen we doorgaan. Want er zijn ook nog de hervorming van het noodfonds ESM, de introductie van de digitale euro, het afmaken van de Europese bankenunie en het versterken van de kapitaalmarktenunie. Het punt bij al deze onderwerpen is echter hetzelfde: dit zijn belangrijke ontwikkelingen die niet alleen technocratisch kunnen worden afgehandeld, maar moeten worden behandeld als de politieke vraagstukken die ze zijn. En waarbij naast het directe economische gewin van Nederland ook aandacht moet zijn voor de grotere politieke context.
Zeker, zulke onderwerpen zijn complex, en een debat daarover laat zich daarom niet makkelijk ‘bestellen’. Toch is het essentieel dat zulke discussies plaatsvinden, want al deze zaken raken aan fundamentele vragen over de ordening van onze economie, en zullen een rol spelen in de beantwoording van volgende crises.
Voor beleidsmakers is het aantrekkelijk om zulke kwesties te depolitiseren. Het risico bestaat immers dat populistische of eenzijdig nationalistische sentimenten opspelen en beleid in de weg staan. Maar het gevaar is dat burgers bij een volgende crisis het gevoel hebben ergens te zijn ‘ingerommeld’. Juist dat was immers het probleem bij de eurocrisis: niet zozeer het euro-lidmaatschap zelf leidde tot euroscepticisme, maar vooral het gevoel dat men opeens moest accepteren dat belangrijke beslissingen ergens op hoog Europees niveau gemaakt moeten worden, zonder dat burgers hier zeggenschap over hebben gehad.
Sinds de coronapandemie en de Russische invasie van Oekraïne heeft Europese integratie nieuw momentum gekregen. Op het gebied van veiligheidsbeleid, gezondheidsbeleid en overheidsfinanciën worden stappen gezet die een paar jaar geleden nog onmogelijk werden geacht – de ontwikkelingen zijn zelfs voor actieve volgers amper bij te houden. Zulke ontwikkelingen worden op dit momenten gedragen door grote publieke steun. Die steun is echter sterk gebaseerd op een diffuus gevoel dat tijden nu eenmaal onzeker zijn en rigoureuze stappen daarom wel noodzakelijk zullen zijn. Daarmee is zulke steun geen gegeven, en kan hij net zo snel weer wegebben als de dreiging afneemt, of de interne tegenstellingen toenemen. Het is dan dat een gebrekkig debat over de euro zich zal wreken.