In het donker beginnen tientallen kleine radio’s om de beurt op te lichten en dan hoor je even het geruis en gepiep uit de ether vermengd met stemmen of muziek. Als het licht aangaat, verschijnen er drie vrouwen op de vloer die zich voorstellen als Lof, Godin van de Dwaasheid (Jacobien Elffers), Knijpkat, Godin van de Waanzin (Niki Verkaar), en Thea, de Godin van het Stemmetje in je hoofd dat tegen je zegt dat je niets waard bent (Milena Haverkamp). Achter hen drie als clowns geschminkte muzikanten: wit gezicht met rode mondveeg tot op de wangen. „Ik zit in alles”, zegt Lof. „Ik ben werkelijk in iedereen.”
De voorstelling Lof der zotheid van het Leidse muziektheatergezelschap De Veenfabriek is geïnspireerd door de klassieke satirische tekst van de Rotterdamse denker Erasmus, ruim vijf eeuwen geleden. Die door godin Thea wordt weggezet als „eigenlijk de eerste brave oudejaarsconference”, met „speldenprikjes naar de macht”.
Wat deze voorstelling zelf wil zijn, is lange tijd onduidelijk. De drie praten tegen het publiek, soms door elkaar, ogenschijnlijk zonder verband. Knijpkat praat over een paniekaanval, Lof over haar oma. De muziek, met trombone, gitaar en drums, piept er steeds tussendoor. En herhaaldelijk zijn er flarden van de speech van NAVO-baas Mark Rutte uit december over de dreiging van een oorlog en de noodzaak ons voor te bereiden. Het is nogal lukraak allemaal.
Slepend gepiep en geknars
Gelukkig kun je kijken naar Jacobien Elffers, die heerlijk de nar uithangt. Ze laat haar tong uit haar mond hangen, trekt rare bekken, huppeldanst, en rekt en strekt, alsof ze het hele optreden als gymnastiekoefening beschouwt. Elffers laat weer eens zien een van de interessantste actrices van dit land te zijn.
Pas na een half uur, nadat de muzikanten de ruimte krijgen voor een ijl en zweverig stuk vol mooi slepend gepiep en geknars, waarin de ritmes steeds dominanter worden, komt de voorstelling op stoom. De godinnen haken in, declamerend, over steeds van alles nodig hebben, over niet geloven, over dankbaar willen zijn voor alles. Maar er is geen houvast, stellen ze vast. „Alleen chaos, dwaasheid.”
Die verklaring geeft richting. Vanaf dan ontpopt deze Lof der Zotheid zich als een gitzwart en cynisch potje doemdenken, in freejazz-stijl, met almaar terugkerende delen uit Ruttes onheilspellende en angst zaaiende speech als anker en de muziek als stuwende kracht. „Je weet het even niet”, zegt Lof, en na een opsomming van alle oorlogen in de wereld: „Je vindt het vreselijk dat het went. Maar het went.”
Absurd hoempapalied
Met een mengeling van gelatenheid en pinnige spot wordt vastgesteld dat alle acties om het klimaat te redden zinloos zijn en dat zelfs paniek voelen niet meer lukt. Hoop is er alleen „tegen beter weten in”. De radiootjes blijken deel van een noodpakket: voorbereiding op de naderende ondergang. De aansporing om het roer om te gooien loopt uit op een lekker absurd hoempapalied van Elffers. „Doe eens gek. Schiet eens iemand dood.” En: „Allergisch voor pinda’s? Doe me een lol. Steek een Snickers in je hol.”
De muziek geeft die dreiging knap gestalte, en vormt een eigen stem naast de sombere godinnen. In het tweede deel, nog zo’n drie kwartier, wordt deze Lof alsnog een pakkende ode aan de zotte mens en zijn onmachtig gespartel. Wie heel veel goede wil toont, zou zelfs kunnen zeggen dat het eerste deel met terugwerkende kracht nog een functie had. Er is ook een passend slot: als Elffers afgaat, werpt ze over haar schouder nog een laatste meewarige en toch beminnelijke blik op het publiek. Zij overleeft alles, weet ze, maar wij gaan eraan.
Een besmuikt lachen. De Zuid-Afrikaanse regisseur en theatermaker Ntando Cele heeft ons net droogjes geïnformeerd over het gemiddelde loon van de persoon die onze kleding heeft gemaakt: dertig cent per dag. „Dat is niet veel”, zegt ze. Nee, dat is niet veel. „Maar hé, beter dan niets!”
Op het Nederlands Theaterfestival won Cele vorig jaar samen met regisseur Julian Hetzel, de Regieprijs voor SPAfrica, een voorstelling die vernuftig de aandacht vestigde op de problematische aspecten van westerse empathie. Medelijden cultiveren, zo toonde het duo, is ook een manier om scheve machtsverhoudingen in stand te houden. Afgelopen donderdag werd het Spring Performing Arts Festival in Utrecht geopend met Cele’s meest recente voorstelling: Wasted Land.
Net als in SPAfrica legt Cele hier westerse goedertierenheid op het hakblok, met een nadruk ditmaal op de strijd tegen klimaatverandering. In een interview met Laura Ginestar op de website van Spring vertelt Cele dat ze altijd een weerstand heeft gevoeld zich in haar werk te richten op klimaatproblematiek. „Voor mij voelt de klimaatcrisis heel erg als een wit onderwerp”, zegt ze. Het begrip ‘afvalkolonialisme’ heeft haar geholpen, legt ze uit, om haar ongemak bij het thema beter te begrijpen.
Scène uit de voorstelling ‘Wasted Land’ op het Spring-festival in Utrecht.
Foto Claudia Ndebele
Neo-kolonialisme
De manier waarop de westerse mens zich van z’n eigen afvalproducten ontdoet (te weten: ze dumpen in armere landen), is een vorm van neo-kolonialisme. Afval, zegt Cele, representeert een deel van onszelf dat we haten. Daar willen we vanaf. Het is de westerse mens die het overgrote deel van de mondiale afvalproductie op z’n geweten heeft, als resultaat van een groteske consumptiedrang, en het is doorgaans de mens in het Globale Zuiden die ermee wordt opgezadeld. Kunnen we nóg zo trots zijn op onze recyclebare PET-flessen, onze papieren rietjes, onze klimaatmarsen, en de zakken afgedankte T-shirts die we braafjes dumpen in de textielbak op de hoek.
In Wasted Land laat Cele scherp zien hoe absurd de verhouding is tussen de (op zich aandoenlijke) inspanningen van de westerse mens om de strijd aan te gaan tegen het klimaatprobleem (die papieren rietjes) en de decadente levensstijl die er in de eerste plaats de oorzaak van is, en waar bijzonder weinig aan verandert. De ‘fast fashion’ waar we ons elke dag in kleden, eindigt, na in die textielbak te zijn gedumpt, in een tientallen meters hoog, almaar groeiend, onverwerkbaar, uit textiel opgetrokken berglandschap in Ghana.
Cele vindt in Wasted Land een knappe balans tussen bitterheid en humor, confrontatie en mededogen, uitzichtloosheid en, toch ook, iets van hoop. Deels vindt ze die, wrang genoeg, in de klimaatcrisis zelf, die, hoe destructief ook, tenminste niet discrimineert. „We bevinden ons allemaal in dezelfde storm”, zegt ze.
Hoe complex en onoplosbaar het klimaatprobleem ook moge lijken, uiteindelijk is het in drie woorden samen te vatten wat ons eigenlijk te doen staat, oppert Cele tenslotte. In een half-ironisch rapnummer krijgen we het concrete slotakkoord van deze grappige, wrange, zeer muzikale, ontregelende en confronterende voorstelling toegediend. Het is even simpel als doeltreffend: „Buy less shit.”
Harpist Remy van Kesteren (36) heeft onbeperkte mogelijkheden, zo lijkt het. Hij werd op zijn tiende aangenomen op het conservatorium, trad op tijdens prestigieuze internationale evenementen en won prijzen en onderscheidingen. Daarnaast ontwierp Van Kesteren zelf een instrument, een harp met 49 in plaats van 47 snaren.
Als muzikant beperkt Remy van Kesteren zich niet tot een genre of instrument. Zo speelde hij de afgelopen periode live bij The Horse of Jenin, een solo-voorstelling van acteur Alaa Shehada, die hij omlijstte met spaarzame snaarklanken en elektronische flarden.
Op zijn album Tomorrow Eyes (2016) werkte Van Kesteren samen met Nils Frahm die ook graag elektronica door zijn neoklassieke composities weeft. Dat Van Kesteren ook houdt van ambient en elektronica, liet hij horen op Muses (2023). Op dit album voerde hij nummers van door hem geliefde popgroepen uit op harp, die hij kleurde met elektronische effecten. Liedjes als ‘Dawn Chorus’ van Radiohead en ‘Perth’ van Bon Iver werden samengebald tot sobere elementen, totdat alleen een sfeervolle echo van de compositie overbleef.
Maar Van Kesteren heeft één manco: hij zingt niet. Daarom nodigde hij voor zijn nieuwe album Leave What You Know negen vocalisten uit. Hij schreef samen met hen de teksten, waarna de gastzangers hun invulling aan de liedjes gaven.
Na de titel Muses blijkt ook Leave What You Know een aanwijzing naar de muzikale inhoud. Hij breekt hier met verwachtingen. Van Kesteren, coryfee van de klassieke muziek, helt nu nog meer over richting pop. Daarbij valt hij in een gespreid bed, want het soort composities dat hij graag maakt, is op dit moment populair bij een groot aantal Nederlandse muzikanten. Ook de door hem gekozen medewerkers Luwten, Robin Kester, Tessa Rose Jackson (Someone) en Pitou zijn bekend om hun bewerkelijke stijl. In de instrumentaties versmelten elementen tot ze moeilijk nog te benoemen zijn. Hier zijn het tokkelende gitaren, een harp, wolkjes synthesizer, een dun laagje koper. Zo ontstaat muziek die zachtjes wuift, als een jurk van tule.
Het resultaat van deze werkwijze klinkt vaak ingenieus maar pakt soms gevaarloos of etherisch uit. Ook bij Van Kesterens album had dit een valkuil kunnen zijn. Op het eerste gehoor lijken veel klanken inderdaad afgerond en bijgevijld. Er zijn aaiende synths en fluwelen beats. Maar het blijkt mogelijk om door de misleidende zachtheid heen te waden, en te waarderen dat er een elegante klankwereld is opgetrokken. Binnen die microkosmos voltrekken ontladingen zich sluimerend. Melodieën ontrollen zich in langzame stapjes. ‘Closing Time’ met zang van Kim Janssen, alias Cape Sleep, heeft de tedere klank die ook de liedjes van Bon Iver kunnen kenmerken. In ‘The House’, met zang van Robin Kester, figureren verrassende elektronische beats die zich vanuit ingetogenheid soms klepperend op de voorgrond dringen.
De vrouwelijke vocalisten – ook Luwten, Roufaida, Nana Adjoa – klinken als omzichtige sirenen, die er op omfloerste manier in slagen de luisteraar te verlokken. Banji klinkt daarbij vergeleken ongenuanceerder, en ook Cape Sleep en Marcel Veenendaal) vallen in eerste instantie uit de toon, maar blijken toch een aantrekkelijke soliditeit toe te voegen aan het luchtige palet.
Hester Carvalho
Kindergebrabbel, een antwoordapparaat en zeker tien blokfluiten
Bij een blinde luistertest zou vermoedelijk niemand na de eerste noten van Herder’s herd raden dat we hier te maken hebben met een blokfluitalbum. Juho Myllylä, een Fin die al ruim tien jaar in Nederland woont, is dan ook een blokfluitist van het avontuurlijke soort. Op zijn solodebuut staat werk van zes jonge componisten. Myllylä bedient zich daarbij van maar liefst tien verschillende blokfluiten in elk denkbaar formaat, plus live elektronica en geluidsband, en bij tijd en wijle gromt of schreeuwt hij als een waanzinnige door zijn fluit.
„Suprise!”, roept een kinderstemmetje in het openingsstuk van Arjan Linker. Het vrolijke, lichtvoetige ‘Orange, Blue and Pink’ combineert bubbelende elektronica en kindergebabbel met mooie lange altblokfluitlijnen. Het is een wereld van verschil met ‘Waves (for Juho Myllylä)’ van A. Crespo Barba, waarin Myllalä’s basfluit reageert op verschillende typen geluidsgolven, in een ingetogen-intense studie naar ruis, gefluister en melodie. Zo schakelt Myllylä voortdurend tussen sferen en klankbeelden.
In ‘her immeasurable soul’ van Hildur Elísa Jónsdóttir wisselt Myllylä tussen een ‘Sub Great Bass’ blokfluit (met een luchtkolom van 2.30m) en een sopraanblokfluit, zonder de flow van de muziek te verbreken. Het resulteert in een bijna karikaturaal uitvergrote interne dialoog, tussen de manisch kwinkelerende sopraan en de onderdrukt sputterende of loeiende subbas.
De Australische Andrea Guterres gaat nog verder: zij laat Myllylä vier fluiten van stal halen, én live elektronica bedienen, terwijl hij meespeelt met een soundtrack. Het gaat hier dan ook om het faustiaanse dilemma tussen moraliteit en de honger naar grootsheid. ‘Faust’s Lullaby’ is een spookachtig klanklandschap van zuchten, geruis, half-herinnerde melodische flarden. In het laatste kwart breekt het open in een tinkelend omkranste klaagzang, die echter geen verlossing brengt.
De Let Raivis Misjuns doet het in het titelstuk met één enkele altblokfluit. Én Myllylä’s prachtige warme toon en volmaakte technische beheersing, natuurlijk. Het contrast maakt dit album zo leuk, want Misjuns Herder’s herd is een verrukkelijk kleinood dat nadrukkelijk refereert aan het idioom van Bachs cellosuites. De kenmerkende golfbeweging van arpeggio’s verbrokkelt nu en dan, Myllylä speelt met de naklank van zijn eigen tonen, maar de betoverende quasi-baroksfeer wordt nergens lekgeprikt.
Dan klinkt er een kiestoon en krijgen we het antwoordapparaat van Apollo, ‘god van muziek, poëzie en profetie’. In het komisch-groteske ‘Marsyas’ ensceneert Ernst Spyckerelle de mythisch-muzikale shoot-out tussen Apollo en rockster-sater Marsyas in drie ‘cadenza’s’. Marsyas-Myllylä etaleert De Totale Blokfluit, maar waanzinnig virtuoos spervuur en een masterclass verstilling zijn tevergeefs: in de laatste cadenza vertolkt de sater de soundtrack bij zijn eigen executie.
Joep Stapel
Electropop Meetsysteem Gekleed In Donker, Ze Vroegen Niks
De knutselpop van Meetsysteem zit vol met details die eerst klinken als foutjes. Een hard trillende snaar, een Engelse sample binnen de Nederlandse teksten, zoekende zang, wat stroeve poëzie. Verderop dringen er door de akoestische lagen steeds meer elementen door waarin de elektronica van producers als Floating Points of Bullion doorklinkt. En opeens blijkt alles heel precies in elkaar te vallen. Mooi. (Ralph-Hermen Huiskamp)
Pop/rock Stereolab Instant Holograms on Metal Film
Vijftien jaar niets uitgebracht, nu een maar liefst elfde album, en toch weet Stereolab je in elk nummer te verrassen. De barokke, avant-popsound van de Frans-Britse band rond voormalig geliefden Tim Gane en Laetitia Sadier is herkenbaar en vertrouwd: een uitermate analoge, warme sound met blazers, percussie en vintage synthesizers – en toch fris en uitdagend. (Peter van der Ploeg)
Hiphop Billy Woods Golliwog
Horror is het woord dat door je hoofd spookt tijdens het luisteren naar de New Yorkse rapper Billy Woods. Bekend om zijn experimentele beats en korrelige stem, komt hij op Golliwog met een verfijning van zijn unieke geluid: jazz, hiphop, ambient, lawaai, barokke sampletjes – het is intrigerende, muzikale terreur. Een intense luisterervaring zoals je voor de lol een horrorfilm kijkt. (Jonasz Dekkers)
Nu-jazz Move 78 Game Four
Het Berlijnse jazzcollectief Move 78 gumt graag de grenzen van het genre uit. Game Four schiet veel meer alle kanten op dan hun eerdere platen, maar is juist daarom interessant. Er zitten diepere lagen in hun sounddesign, van samples, spoken word, machinegeluiden en esoterische echo’s. Doe hiermee wat u wil, maar in 2016 speelde Lee Sedol, topspeler van het complexe bordspel Go tegen de supermachine AlphaGo. Sedols briljante 78ste zet (Move 78) in de vierde partij (Game Four) zorgde voor winst van mens over machine. Zo klinkt dit. (JD)
Metal Behemoth The Shit Ov God
Bij het zien van die titel denk je: oh nee hè, de Poolse satanisten van Behemoth weet het nu echt niet meer. Maar behalve het cringy titelnummer is dit album een flinke stap vooruit, na twee matige platen. Hun oude niveau van voor die tijd halen ze niet, maar The Shit Ov God is een stuk leuker dan de titel doet vermoeden, met volle productie en compacte, snelle kaakslagen van songs. (Pvdp)
Tijdens Spring Utrecht, in de jaren tachtig opgericht als Springdance, kan naast de nieuwste aanwas op het gebied van dans en performance ook even terug in de tijd worden gegaan met oude bekenden. Met Braziliaan Marcelo Evelin (62) bijvoorbeeld, of Beppie Blankert (75). Ivo Dimchev, die bijna de 50 aantikt, sluit het festival af.
In 2009 maakte het Nederlandse publiek voor het eerst kennis met deze Bulgaar en sindsdien volgde bijna elk jaar een nieuwe voorstelling, meestal soloperformances waarin zang, tekst, interactie met het publiek (steeds meer) en dans (steeds minder) samenkomen. Live-painting is aan het repertoire toegevoegd, plus de veiling van zijn schilderijen. De titel van deze performance zegt het al, het is ‘music, exhibition, text and choreography’, ofwel METCH.
Wie hem al langer volgt, herkent veel elementen en anekdotes. Die over de Deense festivaldirecteur bijvoorbeeld, die hij door orale seks tot een boeking verleidde. In METCH sabbelt hij ter illustratie, met enig kokhalzen, op de poot van een muziekstandaard. Het is typisch Dimchev: absurd, geëxalteerd en een tikje pornografisch, enigszins tragisch maar ook licht en grappig.
Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is
Recycling is een kenmerk van het werk, erkent hij. „Ik hou ervan dingen te recyclen. Tien, vijftien jaar geleden zat er vooral een heel artsy publiek in de zaal, mensen uit de dans- en kunstwereld. Later, toen ik met liedprogramma’s begon” – Dimchev heeft een welluidende falsetstem – „kwamen er andere mensen, publiek dat niet zo gauw naar theater gaat. Die komen voor mijn zang, maar ik wil ook hen bereiken met mijn theaterwerk, the weird stuff. Ik vind het interessant hun idee over kunst te verbreden. Een andere reden is dat ik sommige onderwerpen belangrijk genoeg vind om te herhalen – oorlog, kinderen in oorlogssituaties.” In de voorstelling transformeert de seksscène die hij schildert met een paar penseelstreken tot een aanklacht tegen het leed in Gaza. „Hoe gaan we daarmee om, wat doen beelden van dode kinderen met ons? Die vragen stelde ik me eerst in een monoloog, nu is het een conversatie.”
Voortdurend in gesprek
In zijn voorstellingen is dat publiek steeds belangrijker geworden. Hij betrekt de toeschouwers, laat hen zingen, meedansen (hij danst zelf „to impress the press”, zegt hij in de voorstelling), commentaar leveren via zijn Facebook-account. In METCH is hij voortdurend in gesprek met het publiek. Dat wil zeggen; het publiek leest, willig en lacherig, teksten en vragen op die op de achterwand worden geprojecteerd. „Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is. De afstand die ik tot het publiek heb, verschilt per voorstelling. Ik ben in New York ooit begonnen het publiek tekst te geven omdat de acteurs die te choquerend en seksueel vonden. Op het laatste moment, om de show te redden, heb ik toen de bezoekers gevraagd in te springen. Zo heb ik ontdekt dat het een goede manier is om mensen te laten begrijpen wat ik doe, wat de bedoeling is. Het maakt de afstand kleiner.”
Een deel, zegt hij, leest zonder probleem maffe vragen op als „Dirty cock of dirty dishes?” of „Can you fuck that bitch and be friends again?”, anderen zijn ambivalent. Als Dimchev microfoons uitdeelt, moedigt hij sprekers aan om overdreven negatieve of positieve commentaren te geven op de show en het schilderij dat hij maakt. „Om ze de vrijheid te laten ervaren die je in het theater hebt.”
Pornografisch-expliciet
Met zijn onweerstaanbare charme en soms aandoenlijke kwetsbaarheid windt hij het publiek zo moeiteloos om zijn vinger, hoe uitzinnig en pornografisch-expliciet zijn performances soms ook zijn. Ooit plantte hij een Franse vlag in de Geheime Opening van zijn co-performer, en in P project or pussy catalog kreeg hij een stel uit het publiek zo gek om naakt op het toneel een vrijpartij te simuleren. Wel voor geld want, aldus Dimchev, „als het performatieve lichaam kunst is, dan heeft het ook een waarde”.
In een verder verleden illustreerde hij dat door bloed bij zichzelf af te tappen, lieflijk zingend om het indringende beeld te verzachten. Hij verkocht het levenssap per opbod. „Mijn werk gaat vaak over waarde, in filosofische of financiële zin. In de beeldende kunst is het doodnormaal om over geld te praten, op het toneel is het een soort heiligschennis. Ik geneer me niet om erover te praten, ik wil eerlijk zijn. Ook een performance is een transactie.”
METCH van Ivo Dimchev, 31/5, Utrecht, op festivals Spring Utrecht. Info: springutrecht.nl