N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Als het aan mij had gelegen, dan waren de Amsterdamse straten nu nog steeds niet schoongeveegd, hadden we niet slechts twee dagen in ons eigen gore sop liggen weken. Niet omdat ik de stakende afvalophalers hun meer dan verdiende loonsverhoging zo lang mogelijk wilde onthouden natuurlijk. Maar voor een misantroop light als ik was het schouwspel dat ontstond toen de eerste de beste prullenbak een dag niet geleegd werd bijzonder boeiend. Het was even alsof iedere volwassen Amsterdammer een huilende baby met een volle poepluier was.
In Utrecht was een weeklange vuilnisbelt niet genoeg voor een nieuwe cao, in Rotterdam ook niet, maar in Amsterdam, een stad die zelfs als de gemeente haar stinkende best doet al niet schoon te noemen is, werd de stakers die net in de rij voor een stakersuitkering stonden al medegedeeld dat ze weer aan het werk konden.
Het was 10-0 binnen vijf minuten, wedstrijd gespeeld.
Ik had mezelf goed voorbereid, zoals verzocht. Vlak voor de staking had ik al het afval nog weggebracht, zo kon ik het prima een weekje uithouden. De stadsmedia hadden dat ook gedaan, die hadden voor elke dag een liveblog. Dag 1: het stinkt nu al, zei iemand op straat. Het stinkt altijd in Amsterdam, dacht ik. Op dag 3, de dag van het akkoord, was Amsterdam ‘Napels aan de Amstel’, een vergelijking waar, als ze beelden uit onze hoofdstad hadden gezien, vooral Napels zijn handen af had willen trekken.
De weg van de minste weerstand lag bezaaid met lege blikjes
Maar het was inderdaad een zeldzame rotzooi. De hele stad was genadeloos gezakt voor zijn examen. Een interessant sociologisch experiment was het wel, de resultaten alleen nog droeviger dan die Starbucksbekertjes die per se óp al die prullenbakken moesten. Is het dat we de confrontatie met de zooi die we produceren niet aankunnen, of dat we nu eenmaal egoïstische wezens zijn die het geringste ongemak nog geen seconde kunnen verdragen? Vast een beetje van het eerste, een hoop van het tweede.
Ik heb in ieder geval – ik herhaal: misantroop light – hoofdschuddend door de stad gelopen. Buiten het metrostation bij mijn huis puilden de twee prullenbakken uit, terwijl nog geen vijftig meter verder lege prullenbakken stonden. De onvoorstelbare luiheid. De weg van de minste weerstand lag bezaaid met lege blikjes.
Zelden werd het menselijk tekort zo effectief getoond als door hen die een beroep uitoefenen waar de meesten hun neus voor ophalen, die werkzaamheden verrichten die ze als vanzelfsprekend zien. Zelden ook zagen we zo goed hoeveel troep we eigenlijk hebben als wanneer niemand die achter je kont opruimt.
De spiegel die ons werd voorgehouden kon eerder dan verwacht weer bij het grofvuil. We werden, voor nu althans, gered, gered van onszelf.