
Wildwesttaferelen in de kunstwereld. Zo omschreef Salomon Lilian, handelaar in zeventiende-eeuwse Hollandse en Vlaamse schilderkunst, in NRC de taferelen rond de verkoop van enkele Rembrandts bij veilingen van Christie’s en Sotheby’s. Sinds de dood van kunsthistoricus Ernst van de Wetering in 2021, decennialang dé Rembrandt-autoriteit, is een gezagsvacuüm ontstaan. De grote veilinghuizen maken volgens Lilian van die situatie gebruik door op zoek te gaan naar kunsthistorici die een Rembrandtesk schilderij aan de grote meester willen toeschrijven. Die opportunistische handelwijze leidde tot de verkoop van twee recente ‘herontdekkingen’ waar volgens andere Rembrandt-experts wel het een en ander op valt af te dingen.
Het toeschrijven van een kunstwerk aan een oude meester is al zo oud als het begrip ‘oude meester’, en gelukkig altijd vatbaar voor discussie geweest. Kunst gedijt immers bij discussie en het onderzoeken van (esthetische) waarde en betekenis. Na het overlijden van Van de Wetering is er nog geen nieuwe, breed erkende Rembrandt-autoriteit opgestaan. Dat geeft veilinghuizen dus de kans om andere Rembrandt-kenners in te schakelen voor lucratieve toeschrijvingen. Transparantie in hoe zij te werk gaan is van groot belang in een kunstmarkt die in 2023 ruim 60 miljard bedroeg. Kunst kent geen intrinsieke waarde, alles staat of valt bij waardering, interpretatie en canonisering. En die is in handen van deskundigen.
Expertise zoeken om een ‘echte Rembrandt’ te kunnen identificeren en zo de prijs op te drijven, is niet verboden. Het risico ligt bij de koper – kunst kopen als investering brengt nu eenmaal risico’s met zich mee, ook bij andere kunstenaars dan Rembrandt. Daarmee werd bijvoorbeeld de Russische oligarch Dmitri Rybolovlev geconfronteerd. Hij spande een rechtszaak aan tegen Sotheby’s, omdat het veilinghuis zou hebben samengespannen met een kunsthandelaar die hem een miljard dollar te veel liet betalen voor 38 kunstwerken. De aanklacht: een medewerker van Sotheby’s zou de verkoper met overdreven taxaties en onjuiste informatie hebben geassisteerd.
Als kunsthistorici tegengestelde oordelen over auteurschap vellen, is de verwarring en onzekerheid in het voordeel van veilinghuizen en verkopers van eerder laag gewaardeerde werken. Zij kunnen shoppen langs etalages vol expertise. En wat betekent deze dynamiek voor de kunstcanon? De extreme consequentie is dat een klein groepje extreem rijke kopers de prijzen opdrijft van al langer in de canon opgenomen kunstenaars. Een canon waarin wordt vastgehouden aan een werk omdat de markt niet toestaat dat een schilderij of object waar tientallen miljoenen voor is betaald in de marge komt, is geen kunsthistorische canon. Het is dan ook zaak dat canonvorming buiten de markt blijft plaatsvinden, dat euro’s of dollars geen rol spelen in het gesprek erover en dat niemand schermt met koopgrage sjeiks en Russische oligarchen als argument voor een publieke instelling om een kunstwerk te kopen.
De vorige week uitgezonden documentaire De Vereniging Rembrandt, een uitzonderlijk jaar stemt in dat opzicht niet hoopvol. De leden van het bestuur van de vereniging, verantwoordelijk voor financiële steun bij aankopen door Nederlandse musea, bleken nogal gevoelig voor argumenten die vooral op de markt indruk maken. Hun overleg liet het gemis voelen aan een kenner die ongevoelig is voor de reuring van de markt, maar het oog richt op de artistieke waarde van een schilderij. Want de prijs? Die is aan anderen.
