Op de Amsterdamse Zuidas is aan advocaten geen gebrek. De vele prestigieuze kantoren die daar zitten, trekken ieder jaar honderden nieuwe advocaten aan. De werkdagen zijn lang, maar de beloning in de vorm van salaris en opleidingen is er dan ook naar. Zo niet in de sociale advocatuur. Daar worden wel hele lange werkdagen gemaakt, maar dan zonder een mooi kantoor en veelal tegen een nauwelijks toereikend inkomen.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er in Nederland steeds minder sociaal advocaten zijn. Volgens de Nederlandse Orde van Advocaten bedroeg de afname 9 procent in de afgelopen vijf jaar. En dat terwijl het totale aantal advocaten in die periode juist toenam. Maandag kwam opnieuw een rapport uit dat waarschuwde voor deze ontwikkeling en pleitte voor extra geld om het beroep aantrekkelijker te maken.
Zonder sociaal advocaten is de rechtsstaat in het geding. Deze groep advocaten verleent gesubsidieerde rechtsbijstand aan mensen met een laag inkomen. Wanneer die mogelijkheid wegvalt, is het risico levensgroot dat juist mensen met een zwakkere uitgangspositie vermalen worden in het systeem. De Toeslagenaffaire, waarbij duizenden mensen veelal buiten hun schuld geld moesten terugbetalen aan de overheid, is hiervan een schrijnend voorbeeld. En trouwens ook het bewijs dat goedkoop vaak duurkoop blijkt te zijn. De opbrengst van eerdere bezuinigingen van de kabinetten-Rutte op de rechtshulp vallen weg tegen de almaar stijgende kosten van de nog jaren durende hersteloperatie voor de Toeslagen-slachtoffers.
Op dit moment werkt 23 procent van de advocatuur als sociaal advocaat. Dat klinkt nog niet dramatisch. Maar juist in deze beroepsgroep, waar nu al te weinig mensen werken om de 350.000 jaarlijkse aanvragen te verwerken, slaat de vergrijzing hard toe. Nergens haken zó veel jonge mensen af als in de sociale advocatuur, schreef NRC afgelopen week. In 2024 stopten er 307, van wie meer dan de helft jonger dan 35 jaar. Volgens de Grondwet heeft iedereen recht op rechtsbijstand, maar in sommige regio’s is zelfs geen sociaal advocaat meer te vinden binnen een straal van honderd kilometer.
De vergrijzing is een direct gevolg van de wijze van financiering, waarbij iedere zaak een aantal punten en een maximum aan declarabele uren krijgt. Bij ingewikkelder zaken – en dat is snel het geval – moet de advocaat veel onbetaalde uren maken. Om toch op een fatsoenlijk inkomen uit te komen, moeten sociaal advocaten heel veel zaken aannemen. Ook besparen ze op de kosten door bijvoorbeeld geen kantoor aan te houden, maar vanaf thuis te werken. Deze eenpitters hebben geen tijd of ruimte om advocaatstagiairs aan te nemen – het driejarige traject waar iedere advocaat doorheen moet. En zo droogt de instroom steeds verder op.
Ook de jonge jurist die niet kiest voor de Zuidas, maar zich voor de zwakkeren in de samenleving wil inzetten, komt dus niet aan de bak. In het nieuwste rapport van de commissie-Van der Meer wordt (opnieuw) gepleit voor meer geld vanuit het kabinet voor de sector, vooral om te voorkomen dat nog meer sociaal advocaten als zzp’er zonder kantoor doorgaan. Maar dan moeten ook de kantoren op de Zuidas verantwoordelijkheid nemen voor deze voor de samenleving onmisbare collega’s. Bijvoorbeeld door ze gratis huur en kantoorondersteuning te bieden. De rechtsstaat verdient het.
Op de Amsterdamse Zuidas is aan advocaten geen gebrek. De vele prestigieuze kantoren die daar zitten, trekken ieder jaar honderden nieuwe advocaten aan. De werkdagen zijn lang, maar de beloning in de vorm van salaris en opleidingen is er dan ook naar. Zo niet in de sociale advocatuur. Daar worden wel hele lange werkdagen gemaakt, maar dan zonder een mooi kantoor en veelal tegen een nauwelijks toereikend inkomen.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er in Nederland steeds minder sociaal advocaten zijn. Volgens de Nederlandse Orde van Advocaten bedroeg de afname 9 procent in de afgelopen vijf jaar. En dat terwijl het totale aantal advocaten in die periode juist toenam. Maandag kwam opnieuw een rapport uit dat waarschuwde voor deze ontwikkeling en pleitte voor extra geld om het beroep aantrekkelijker te maken.
Zonder sociaal advocaten is de rechtsstaat in het geding. Deze groep advocaten verleent gesubsidieerde rechtsbijstand aan mensen met een laag inkomen. Wanneer die mogelijkheid wegvalt, is het risico levensgroot dat juist mensen met een zwakkere uitgangspositie vermalen worden in het systeem. De Toeslagenaffaire, waarbij duizenden mensen veelal buiten hun schuld geld moesten terugbetalen aan de overheid, is hiervan een schrijnend voorbeeld. En trouwens ook het bewijs dat goedkoop vaak duurkoop blijkt te zijn. De opbrengst van eerdere bezuinigingen van de kabinetten-Rutte op de rechtshulp vallen weg tegen de almaar stijgende kosten van de nog jaren durende hersteloperatie voor de Toeslagen-slachtoffers.
Op dit moment werkt 23 procent van de advocatuur als sociaal advocaat. Dat klinkt nog niet dramatisch. Maar juist in deze beroepsgroep, waar nu al te weinig mensen werken om de 350.000 jaarlijkse aanvragen te verwerken, slaat de vergrijzing hard toe. Nergens haken zó veel jonge mensen af als in de sociale advocatuur, schreef NRC afgelopen week. In 2024 stopten er 307, van wie meer dan de helft jonger dan 35 jaar. Volgens de Grondwet heeft iedereen recht op rechtsbijstand, maar in sommige regio’s is zelfs geen sociaal advocaat meer te vinden binnen een straal van honderd kilometer.
De vergrijzing is een direct gevolg van de wijze van financiering, waarbij iedere zaak een aantal punten en een maximum aan declarabele uren krijgt. Bij ingewikkelder zaken – en dat is snel het geval – moet de advocaat veel onbetaalde uren maken. Om toch op een fatsoenlijk inkomen uit te komen, moeten sociaal advocaten heel veel zaken aannemen. Ook besparen ze op de kosten door bijvoorbeeld geen kantoor aan te houden, maar vanaf thuis te werken. Deze eenpitters hebben geen tijd of ruimte om advocaatstagiairs aan te nemen – het driejarige traject waar iedere advocaat doorheen moet. En zo droogt de instroom steeds verder op.
Ook de jonge jurist die niet kiest voor de Zuidas, maar zich voor de zwakkeren in de samenleving wil inzetten, komt dus niet aan de bak. In het nieuwste rapport van de commissie-Van der Meer wordt (opnieuw) gepleit voor meer geld vanuit het kabinet voor de sector, vooral om te voorkomen dat nog meer sociaal advocaten als zzp’er zonder kantoor doorgaan. Maar dan moeten ook de kantoren op de Zuidas verantwoordelijkheid nemen voor deze voor de samenleving onmisbare collega’s. Bijvoorbeeld door ze gratis huur en kantoorondersteuning te bieden. De rechtsstaat verdient het.
Het passeerde als tussenzinnetje in een langere interruptie van Henri Bontenbal (CDA), woensdagavond laat in het Oekraïnedebat. De CDA-leider vroeg premier Dick Schoof naar de „goede band” van Donald Trump met Vladimir Poetin: „Wordt er informatie gedeeld tussen die twee?”
Een bange vraag voor talrijke Europese inlichtingenmensen: sinds de annexatie van de Krim (2014) is Rusland voor Europese diensten de voornaamste vijand. En zij moeten er niet aan dénken dat hun inlichtingen over dat land in verkeerde handen komen.
Nu was Dick Schoof eerder AIVD-chef, je zag meteen dat hij Bontenbals vraag nooit ging beantwoorden. Maar dat verandert weinig aan de grote vragen die in de inlichtingenwereld rondgaan.
Want de week bracht méér aanwijzingen dat de VS van bondgenoot willen wisselen. Het Pentagon staakte op last van Trump alle offensieve cyberoperaties gericht op Rusland. Trump trok alle militaire hulp aan Oekraïne in. Daarna sneed hij het land af van Amerikaanse inlichtingen.
Kunnen Europese diensten de VS nog vertrouwen?
Kasplantje
Westers inlichtingenwerk, hoorde ik van Kees Klompenhouwer, oud-directeur Buitenlandse Inlichtingen van de AIVD en ex-ambassadeur in Oekraïne, „is altijd dun”. Kwetsbaar. „Een dun kasplantje.”
De VS zijn de baas, de andere westerse diensten zijn van het land afhankelijk, zegt Klompenhouwer. Toen hij, net in functie, zijn eerste bezoek aan Langley bracht, het hoofdkwartier van de CIA, had hij bijna niets te bieden. „Dus ik kreeg ook bijna niets terug.” Alleen wie levert wordt wijzer. „Het hele proces rust op vertrouwen.”
Dus het verbaast hem dat „de Amerikanen alleen maar bondgenoten onderuithalen”. Canada, dat met de VS, het Verenigd Koninkrijk, Australië en Nieuw-Zeeland de kern van de westerse inlichtingengemeenschap vormt – de Five Eyes – kreeg deze week aanvankelijk importheffingen opgelegd.
Vicepresident JD Vance schamperde over Europese troepen in Oekraïne uit „een of ander willekeurig land dat in geen dertig of veertig jaar oorlog voerde”. Terwijl de Britten, initiatiefnemers van dat plan, deze eeuw meevochten in de meeste militaire operaties van de VS: „En nu worden ze voor de bus gegooid.”
Toch is het ondenkbaar dat Europese diensten stoppen informatie te delen met de VS. Volgens Klompenhouwer zijn de Amerikanen „de ruggengraat” van de westerse inlichtingenwereld. „Niemand kan zonder de VS.” Militairen al helemaal niet. „Inlichtingen zijn belangrijker dan bewapening”, zegt hij. „Wie vrede wil, moet kennis hebben.”
Maar als de kwaliteit van de informatie afneemt, wat nu waarschijnlijk is, „groeit de kans op vergissingen”. Klompenhouwer noemt de Fransen die, anders dan de VS, begin 2022 zeker wisten dat Poetin Oekraïne níét zou binnenvallen. „Dat zegt helaas veel over de Europese afhankelijkheid van de VS.”
Dus de situatie is ongemakkelijk, zo niet onheilspellend: het vertrouwen van Europese diensten in de Amerikanen is geschaad maar ze kunnen niet zonder ze.
Blijvende schade
Wel verwachten drie andere inlichtingenbronnen dat de Europese diensten minder gaan delen met de Amerikanen. Bij de AIVD schrijft men in zo’n geval een ‘wegingsnotitie’, waarin staat welke informatie de dienst niet meer prijsgeeft. De inhoud blijft binnenskamers: de betreffende bondgenoot weet van niets. „Maar dan kom je dus ook minder te weten”, zegt Klompenhouwer.
De schade van de laatste weken is blijvend, denkt hij. Ook als Oekraïne snel weer toegang tot Amerikaanse inlichtingen zou krijgen. „In Kyiv denken ze dan natuurlijk: ‘Klopt dit wel? Of werken ze samen met de Russen’?”
Zo brengt Trump ook dit fundament onder de westerse samenwerking – de VS als informatiebron voor militairen, diplomaten en regeringsleiders – aan het wankelen.
Een sprekend detail kwam deze week uit Duitsland. De FT onthulde dat een makker uit Poetins KGB-jaren in de DDR (1985-1990), de Duitse oud-Stasi-majoor Matthias Warnig, met Amerikaanse steun de vernietigde onderzeese gaspijpleiding van Rusland naar Duitsland, Nord Stream II, weer in gebruik wil nemen.
Warnig, spion in uiterlijk en gedrag, voerde jarenlang namens Poetin de directie van Nord Stream. Veel mensen van Gasunie, destijds medeaandeelhouder, werkten met hem. „Een linkmiegel”, zei Geert Greving, die jaren voor Gasunie in Rusland werkte, in een onderzoek dat ik eerder deed naar Russische spionage in Nederland.
Het raakt een ander dilemma dat Trump creëert. In de inlichtingenwereld weet iedereen: wie de banden met Rusland aanhaalt, zoals nu de VS, doet ook een ongemakkelijke bijvangst. De entree van zwermen Russische spionnen, zelden van de zachtzinnige soort. Zo toonde Greving me destijds het bewijs dat zijn zakelijke contacten in Rusland er óók toe hadden geleid dat de Russische spionnen hem tot aan zijn woning in Groningen observeerden.
En Bert Zegger, die als AIVD’er bij de NAVO werkte, vertelde me deze week over Poetins beginjaren. Rond de eeuwwisseling leek de wereldvrede nabij: de NAVO liet een Russische delegatie toe op het terrein van het Brusselse hoofdkwartier. Zegger hield een oogje in het zeil. „Ze waren met 54 mensen. De helft was spion.”
En wat daarbij komt: in diezelfde inlichtingenwereld bestaat diepe argwaan over Trumps Russische contacten.
Verdachte transacties
In een casino in Atlantic City maakte Trump begin jaren negentig kennis met een Russische oligarch. Oud-FT-correspondent in Moskou Catherine Belton noteert in haar boek Putin’s People (2022) dat dit „leidde tot een apart netwerk van agenten van de Russische inlichtingendienst, tycoons en leden [van de georganiseerde misdaad] dat sindsdien praktisch altijd om Trump heen beweegt”.
Het hield Trump financieel overeind. In veel projecten gaf hij vastgoedontwikkelaars tegen riante vergoeding toestemming zijn naam te gebruiken: een methode waarvan hij „gigantisch [heeft] geprofiteerd”, aldus Belton. Het Amerikaanse ministerie van Financiën rapporteerde in 2018 dat de methode in één op de drie gevallen verdachte transacties bevatte.
Bij heel wat project ontving Trump opmerkelijk hoge bedragen van Russische oligarchen. In 2008 verkocht hij een villa in Palm Beach, Florida, voor 95 miljoen dollar aan een oligarch, die cash afrekende. Vier jaar eerder betaalde Trump 41 miljoen. Het leidde tot vragen in de Senaat.
„Ik denk dat de koper een absoluut fantastische deal heeft”, zei Trump destijds tegen The Palm Beach Post. Toen de krant er later onderzoek naar deed, bleek dat de oligarch, die het landhuis nooit daadwerkelijk betrok, weinig tot niets aan de investering overhield.
Tijdens Trumps eerste gooi naar het presidentschap hackte een Russische inlichtingendienst het computersysteem van de Democraten, en voerde de regering-Poetin een pro-Trump-campagne op sociale media „in a sweeping and systematic fashion”, aldus het latere rapport van de speciaal aanklager Bob Mueller.
Een demonstratie bij het Britse parlement.Foto Isabel Infantes/Reuters
Trumps zege in 2016 bracht louter vreugde in Poetins wereld. Woordvoerder Dmitri Peskov van het Kremlin zei op de verkiezingsavond over Trump en Poetin: „Het is fenomenaal hoe dicht ze bij elkaar in de buurt komen qua conceptuele aanpak van de buitenlandse politiek.”
Vijf maanden eerder, kort na het Brexitreferendum, zei de Russische wapenhandelaar Aleksandr Temerko, die meer afstand van het Kremlin suggereert dan hij werkelijk heeft, in een interview met Belton: „Als Donald Trump [de Amerikaanse verkiezingen] wint dan zal hij de EU begraven. Dan is het ook over en uit voor het trans-Atlantisch bondgenootschap.”
Destructief element
Je hoeft geen complotdenker te zijn om te zien dat Trumps eisen voor hogere Europese defensie-uitgaven, hoewel niet onterecht, inderdaad kunnen veroorzaken wat Rusland altijd al wilde: diepe verdeeldheid in de EU, en mogelijke vernietiging van de NAVO.
Daarbij klopt er iets niet aan Trumps nadruk op hogere Europese defensie-uitgaven. Zowel Klompenhouwer als Zegger beaamt dat de VS er in de NAVO decennialang naar streefden dat om méér dan Europa aan de NAVO bij te dragen. „Het gaf ze het laatste woord. Ze wilden controle”, zegt Klompenhouwer.
Ook Trumps huidige houding inzake Oekraïne bevat volgens inlichtingenmensen een destructief element. „Hij wil minder betalen aan de NAVO maar meer zeggenschap over Oekraïne”, zegt Klompenhouwer. Alsof conflict met Europa zijn doel is. „Dat maakt zijn strategie vatbaar voor mislukking.”
Ook geen detail gezien de confrontatie in de ovale kamer vorig weekeinde: Trump vroeg op 25 juli 2019 de net aangetreden president Zelensky haast te maken met onderzoek naar mogelijke corruptie in Oekraïne door een zoon van Joe Biden, zijn opponent in 2020. Zelensky bleef beleefd maar neutraal – en Trump kreeg een afzettingsprocedure aan zijn broek.
Zo moet ook de inlichtingenwereld machteloos toezien hoe oude kennis en verse feiten een ongemakkelijke blik op de nieuwe wereldorde bieden. De somberste waarnemers vrezen het voorspel van oorlog.
Optimisten denken dat Europa Trump wel degelijk in het nauw kan brengen. Door de banden met Iran aan te halen bijvoorbeeld: wijs Trump op de keerzijde van zijn keuzes.
Anderen zien een pijnlijkere optie. Ook tijdens Trumps eerste presidentschap voerden Amerikaanse diensten, soms met Europese collega’s, diepgaande infiltraties uit in Poetins wereld. En wat resteert er van Trumps relatie met Poetin als de laatste te weten komt hoe ver dat ging?
Normaal zet Jamal Mhand Yamna eerst alle televisies aan, zegt hij. Maar het dak van zijn Gameshop in Den Haag lekt weer eens. Naast de schappen achterin met oude dvd’s en Nintendo-games liggen plasjes water op de vloer. Wanneer de winkel stipt om 11.00 uur ’s ochtends opent, moet hij dus eerst met een doekje het hele pand door. Hij bromt wat over de huisbaas en de leeftijd van het gebouw, maar goed: wat doe je anders?
„Ik ben de zoon van de eigenaar, ik werk hier nu tien jaar”, vertelt Yamna later, wanneer hij dan toch met afstandsbediening in de hand de rond de vijftien beeldschermen in de winkel langsloopt. Met een druk op de knop beginnen beelden uit games als The Legend of Zelda: Breath of the Wild te leven. „Zes dagen per week.”
Hij is nu dertig jaar oud en daarmee jonger dan de Haagse gamezaak zelf. Die werd geboren in 1972, even verderop, in de Weimarstraat. Toen verkochten ze nog speelgoed. Met de komst van de spelcomputer slopen games steeds verder de winkel in. Zo werd de Gameshop één van de, misschien zelfs de, eerste gamewinkels van Nederland, waar in de vroege jaren net als in de Free Record Shop vooral fysieke diskjes en cartridges met spellen erop verkocht werden. Meer dan vijftig jaar later staan er nog altijd twee filialen Gameshop in Den Haag – terwijl elders de gamewinkels omvallen, gaat het hier nog altijd prima, zegt Yamna.
Digitalisering gameverkoop
Het aantal gamewinkels in Nederland slinkt snel. Op het hoogtepunt, zo’n vijftien jaar geleden, telde Nederland nog 177 zaken die games en software verkochten – inmiddels zijn daar 28 winkels van over. De Belgische keten Game Mania, die ooit 75 winkels aanhield in Nederland en België, is inmiddels failliet en denkt over een digitale doorstart. Nederland is daarmee niet uniek: de razendsnelle digitalisering van de gameverkoop vreet wereldwijd aan de inkomsten van gamewinkels. In de Verenigde Staten wankelt zelfs het ooit zo grote Gamestop. Een opvallende trend in een sector waarin volgens marktonderzoeker Newzoo wereldwijd ruim 187 miljard dollar omgaat.
„Online verkoop heeft sowieso een grote impact op de winkelstraat”, zegt Gertjan Slob, onderzoekschef bij marktonderzoeker Locatus. Gamewinkels zijn volgens hem vergelijkbaar met videotheken, cd-winkels en banken: de impact van online is nog groter dan bij de gemiddelde winkel, omdat gamers geen fysieke producten meer hoeven te kopen. „Een spel download je nu gewoon online, daar heb je geen winkel voor nodig.”
In Europa werden vorig jaar 131 miljoen games in digitale vorm verkocht, tegenover 56 miljoen fysieke schijfjes, blijkt uit cijfers van Game Sales Data. Een bakstenen winkel lijkt zo stilaan steeds minder een reële optie. Hoe kan het dat een kleine gamezaak als de Gameshop dan prima lijkt te draaien?
Het is een komen en gaan van klanten. Sterker, tien minuten nadat de deuren zijn geopend, met plassen water nog op de vloer, moet Yamna al snel terug naar de toonbank. Er staat een jonge vrouw. Ze wil pakjes Pokémon-kaarten kopen. Specifieke typen pakjes, zelfs, maar Yamna moet haar deels teleurstellen. „Ik kan nog wel even achter kijken, ik heb nog niet alle dozen uitgepakt?” De vrouw vertrekt uiteindelijk met ruim honderd euro aan kaarten. „Momenteel zijn Pokémon-kaarten zo populair dat we maar weinig leveringen los kunnen krijgen bij de producent”, verzucht Yamna. Terwijl hij veel van dit soort klanten krijgt.
Geen rijen gamers meer
De digitalisering van de gameverkoop, die heeft hij wel gemerkt. Er staan geen rijen met gamers meer voor de deur op de avond dat een grote game uitkomt – die zitten thuis te downloaden. Yamna’s klanten zijn nu vaak gamers die de webwinkels van de grote spelcomputerfabrikanten niet vertrouwen. „Ze denken: het is net als Netflix, als het bedrijf besluit iets uit de digitale winkel te halen, dan kom je er niet meer bij.” Met een diskje kopen ze een bepaalde mate van onafhankelijkheid.
Die gamers zijn misschien niet meer in de meerderheid, maar ze doen er nog wel toe. Yamna wijst fijntjes op recente games als Alan Wake 2, die alleen maar digitaal te verkrijgen waren. „De makers merkten aan de verkoopcijfers dat die fysieke diskjes toch echt gemist werden.”
Ondertussen is het twaalf uur en is zijn bebaarde collega Mike gearriveerd. „Ik ben Brits, ik heb jaren in de Nederlandse game-industrie gewerkt”, zegt hij. De mannen moeten meteen aan de slag. De klanten volgen elkaar snel op: een jonge vrouw die een Star Wars-deurmat koopt, een lange jongen met een bril die zoekt naar poppetjes uit de game Diablo 4 („misschien eentje die lijkt op Elon Musk”, grapt hij, een verwijzing naar het recente valsspeeldrama rond de Amerikaanse techmagnaat), een eind-dertiger die een verzamelpakket van oude Yu-Gi-Oh-games wil kopen en nog tien minuten blijft hangen om erover te praten.
Een jochie van rond de acht jaar oud schreeuwt het uit van geluk wanneer Yamna een exemplaar van de game Mario Tennis aan hem uitreikt. „Wil je hem vasthouden? Voorzichtig, er zit een diskje in.” De opa en oma van het jongetje glimmen van trots. Hij heeft een goed rapport gehad. Achter hen schalt de kreet „Obi-Wan Kenobi, you are our only hope!” uit een van die vijftien televisies.
Eigenlijk speelt in bijna alle soorten winkels die géén voeding verkopen wel hetzelfde, schrijft Olaf Zwijnenburg, sectormanager retail voor de Rabobank, in een e-mail. Alleen maar naar de winkel gaan om iets te kopen, doen mensen vaak niet – dat kunnen ze ook gewoon vanuit huis. Je moet dus iets speciaals doen, zegt Zwijnenburg.
Gertjan Slob van Locatus gelooft daarom dat er ruimte in de markt blijft voor een klein aantal winkels als Gameshop. „Wat er overblijft in dit soort nichesectoren – zie ook de boeken- en speelgoedbranche – zijn winkels met een gemeenschap”, zegt hij over de telefoon. „Je moet meer voor die gemeenschap doen dan alleen dozen verschuiven. Een keten kan niet zo gemakkelijk inspelen op wat er lokaal nodig is, maar zo’n onafhankelijke zaak wel. De eigenaar is vaak een enthousiasteling, die zelf liefde heeft voor het product. Klanten komen er vooral voor een praatje of advies.”
Al waarschuwt Olaf Zwijnenburg ervoor om daaruit te concluderen dat de kleintjes het beter kunnen. „Doorgaans heb je als keten meer overlevingskans, je kan beter manoeuvreren”, zegt hij. „Tenzij je het als nichezaakje echt gewoon goed doet. Anderzijds, de zaak die vorig jaar door brancheorganisatie Inretail werd uitgeroepen tot winkel van het jaar was woonwinkel Spektakel in Amersfoort – die zit bomvol rare dingen die je nergens ander vindt. Daar willen consumenten hun schaarse vrije tijd nog wel voor uittrekken.” Een zaak als Gameshop moet dus wel zorgen voor „een uniek aanbod”.
Het is moeilijk om je als liefhebber van het medium niet thuis te voelen in de Gameshop. Winkelbediende Mike vertelt in geuren en kleuren over de vaste klanten die ze ‘dagelijks’ zien. „Die knopen soms wel een uur een gesprek aan. Over hun stokpaardjes, of nieuwe games die ze gespeeld hebben, soms vragen ze advies.”
Oude spelcomputers
Achterin, een trap naar boven, bevindt zich een klein museum – en dat trekt dagjesmensen. Een vader leidt zijn drie kinderen even langs de nieuwe Nintendo-spellen, maar glipt vervolgens naar boven. Hij loert naar de oude spelcomputers achter glas en licht op als hij het speelstation met Sega MegaDrive (uit 1988) ziet. Hij grijpt een controller en legt zijn kinderen uit hoe het werkt. Van games kopen komt het niet, maar ze staan wel een half uur in de winkel.
„Soms komen mensen zelfs nog steeds voor onze winkelkat”, zegt Jamal Mhand Yamna. De kat is inmiddels overleden, maar haar oude slaapplek wordt gemarkeerd met een foto.
Hij wenkt. „Wil je het magazijn zien?” Achter de toonbank gaat een deur open. De kamer daarachter is groot en stampvol. Rekken met games strekken op tot aan het plafond. De kenner ziet meteen de geschiedenis achter de rekjes: voorbij de PlayStation 4-diskjes (2013-2020) liggen games voor de PlayStation Vita (2011-2014), de eerste Xbox (2001-2005), PC-games uit de jaren 90. Tussen deze imposante collectie games kan Yamna alleen maar glunderen.
Hij ziet de collectie als onderdeel van de strategie die zijn zaak heeft helpen overleven. „We bewaren alles dat overblijft na de eerste golf verkopen van een game, dus we hebben veel oude games nog nieuw, in plaats van tweedehands.” Tweedehands exemplaren zijn relatief goedkoop – zelden meer dan een tientje. De ‘nieuwe’ oude games uit het magazijn kunnen soms zelfs voor de oorspronkelijke verkoopprijs over de toonbank.
Achter in het magazijn is een deur naar een andere opslagruimte. Daar staan de stapels Funko Pops: ronde plastic poppen met groot hoofd en grote ogen, van personages uit een reeks populaire series, films, games en andere zaken, van Star Wars tot Formule 1-coureurs. „Die blijven populair, maar het assortiment is zo breed, het is lastig om in te schatten welke specifieke Funko’s we moeten hebben.”
Iedereen heeft zijn eigen ding, herhaalt hij steevast. De rol van de Gameshop is om ervoor te zorgen dat dat ding binnen deze muren te vinden is. Breed inkopen, breed kennis opdoen, zo vermijd je het lot van een Game Mania, is zijn theorie: volgens Yamna was de zaak te gericht bezig met alléén hele nieuwe games en tweedehands.
Opnieuw dient er zich een klant aan met vragen. Een aarzelende jongen, die in het Engels vraagt naar hoeveel het grote imposante robotstandbeeld bij de ingang de zaak gekost heeft – een beeld uit gameserie Fallout. Mike en Yamna kijken elkaar bedenkelijk aan. „Ik geloof dat we die hebben gewonnen bij een wedstrijd.” De jongen kijkt beteuterd. „Hebben jullie ook dingen van de tv-serie van Fallout?. Ik zie alleen maar beeldjes uit de games.”
Zonder zucht pakt Mike voor de zoveelste keer een trapje. „Er zit altijd wel wat bij de Funko’s.”