Hoe dient de overheid zich te verhouden tot succesvolle juridische tegenstand? De reconstructie van de onterechte vervolging van twee advocaten, op instigatie van de IND, onlangs in NRC, bevat een paar aansprekende lessen. En laat tegelijk ook zien waar een overheid mee te dealen heeft in een sterk ontwikkelde rechtsstaat, waar toegang tot de rechter behalve een grondrecht ook een verdienmodel is. En dus een effectief instrument kan zijn om overheidsbeleid te blokkeren door procedures zó vaak te herhalen dat het bestuur erop vastloopt.
De belevenissen van de advocaten Dogan en Aydin die in 2021 met een kantoorzoeking aanvingen en in 2022 eindigden met een sepot, laten goed zien hoe het exploiteren van een maas in de wet of een verdrag fout kan gaan. Hier ging het om het herhaaldelijk indienen van eenzelfde type aanvraag, vanwege het uitstel dat ermee kon worden verkregen. Dit bracht de IND echter zodanig op achterstand dat het Openbaar Ministerie werd ingeschakeld. Dat wilde het aanvragen van werkvergunningen voor Turkse zelfstandigen wel kwalificeren als strafbare hulp aan illegalen en dus ‘mensensmokkel’.
Daar maakte de strafrechter vervolgens korte metten mee. Deze advocaten hadden er inderdaad voor kunnen kiezen „om niet bij herhaling en overlappend nieuwe aanvragen voor [..] cliënten in te dienen”. Maar dat wil nog niet zeggen „dat er vermoeden van misbruik van het recht en/of mensenhandel is”. De advocaten mochten en konden ook menen in dit geval „de mogelijkheden van de wet in het voordeel van zijn cliënten te gebruiken”. Ofwel, de wet is de wet. En daar mag de burger en dus de advocaat gebruik van maken. De wetgever had het immers óók anders kunnen regelen, maar liet dit gaatje open.
Een leermomentje voor de IND en het OM, dat toegeeft dit niet nog eens op deze manier te doen. De advocaten kregen, na aandringen, sepotcode 01: ‘Ten onrechte als verdachte aangemerkt’. Wat bezien vanuit het machtige OM als een ernstige beoordelingsfout geldt, een blamage dus.
Daarmee kan juridisch de zaak dan gesloten zijn, er blijven toch een paar graten in de keel steken. Procederen om het procederen is veelal een dekmantel. Bedoeld om tijd te rekken, betaling uit te stellen, dwangsommen te incasseren of het bestuur te frustreren. Het neemt soms het karakter aan van een guerrilla met juridische middelen, tegen een ex in een scheiding, maar ook tegen de staat. Wie zijn WOZ-aanslag, verkeersboete of bpm-heffing aan een ‘no cure, no pay’-bureau overdraagt, moet zich realiseren waar hij aan bijdraagt. Namelijk aan het smoren van de rechtsstaat. Meerdere rechtbanken namen inmiddels de draconische maatregel om deze zaken voorlopig helemaal niet meer te behandelen, vanwege de ongewenste neveneffecten. Dan keert de wal dus het schip en kan niemand meer z’n recht halen.
Het maakt ook duidelijk waarom voor advocaten gedragsregel nummer 5 geldt. Die zegt dat „een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient”: schikken dus. Advocaten dienen dat „voor ogen te houden”. Procederen als strategie, louter om de ander uit te putten, op kosten te jagen of vast te laten lopen is dus onethisch gedrag. Wat inderdaad iets anders is dan strafbaar gedrag, maar niet minder laakbaar of ongewenst hoeft te zijn. De klacht van de IND was dus terecht, maar gedeponeerd bij het verkeerde loket. Hier had de wetgever moeten optreden – door de wet aan te passen, eventueel termijnen te verkorten of beroepsmogelijkheden aan voorwaarden te binden.