‘Wij vormen onze gebouwen, daarna vormen zij ons”, zei Winston Churchill in 1943, toen er gesproken werd over de wederopbouw nadat het parlementsgebouw was gebombardeerd. Als politicus snapte hij dat architectuur een spiegel van een tijd is, dat gebouwen er niet zijn om af te breken, maar om te beschermen en te bewaren. Zijn visie staat in schril contrast met de uitspraken die de AfD deed in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. AfD-parlementariër Oliver Kirchner omschreef de beroemde kunststroming Bauhaus een verkeerde afslag van de moderniteit.
Bauhaus – de stroming die met architectuur een betere woonomgeving wilde ontwerpen vanuit het idee dat je dan ook tot een betere wereld komt – werd door de nationaal-socialisten gevaarlijk bevonden. Terwijl Saksen-Anhalt zich opmaakt voor de viering van het feit dat Bauhaus in 1925 neerstreek in Dessau, vindt Kirchner dat de modernistische stroming beschouwd moet worden als een „dwaling” en „mensvijandig”. Entartet noemden ze zoiets ten tijde van het nationaal-socialisme.
Zo’n uitspraak is af te doen als een storm in een glas water, maar hier is meer aan de hand. Kirchner vond niet alleen de stroming „mensvijandig”, maar ook de kunstenaars die eraan verbonden waren, en die gevlucht waren voor Hitler, „twijfelachtig”. Ze zouden uit zijn geweest op „vervreemding” van de traditionele manieren van wonen en leven. Architectuur – en kunst in het algemeen – wordt zo gebruikt om rechts-extremistische waarden op te dringen. Vraagtekens plaatsen bij kunstuitingen is prima, kunst blijft levend bij zoveel mogelijk verschillende visies, maar Kirchner gebruikt zijn kunstopvattingen om zijn eigen propaganda te verwoorden, en verpakt ze zonder aarzeling in nazi-termen. De AfD-houding staat voor de manier waarop radicaal-rechts kunst inzet in een ‘wij-en-zij-visie’, waarbij alles wat esthetisch afwijkt of vooruitstrevend is, met wantrouwen wordt bekeken. Kunst wordt zo ingezet om een samenleving verder te polariseren, om desinformatie te verspreiden en democratische waarden te ondermijnen. Het is een tactiek die vaker wordt toegepast.
PVV’er Martin Bosma deed dat, toen hij nog geen Kamervoorzitter was, op een vergelijkbare manier: nieuwe kunst zorgde er volgens hem voor dat tradities kapot werden gemaakt en waarmee de witte man werd ondermijnd. „De situatie is nu heel ernstig, want de kunst was vroeger de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Ik geloof dat het Jacques Perk was die dat zei. Maar tegenwoordig worden kunst en het belang van kunstenaars vooral afgemeten aan hun geslacht en de tint van hun huid, dus de mate van slachtofferschap”, zei hij vorig jaar tijdens een commissiedebat. Los van het feit dat de uitspraak van de dichter Willem Kloos kwam is het een veelzeggend voorbeeld. Kloos omschreef zo de nieuwe dichtersgeneratie die haar buik vol had van de domineespoëzietraditie waar Nederland rond 1880 nog midden in zat, en waar onder meer hij een einde aan wilde maken. Nu wordt zijn uitspraak – met een klok-en-klepelmentaliteit – gebruikt voor het ondermijnen van een samenleving.
Politici zijn er om cultuur te behouden opdat er krenten zijn in de maatschappelijke pap, niet om te oordelen en niet om kunst te misbruiken. Churchills vroege Nederlandse ambtsgenoot, Thorbecke, zei al dat de overheid „geen oordelaar van kunst” mag zijn. Laten we hopen dat die wijsheid ondanks de radicaal-rechtse cultuurpolitiek behouden blijft.