Hoe bezuinig je een derde van een begroting weg? Over die vraag debatteert de Kamer deze en volgende week met minister Klever (PVV) voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. In de ontwikkelingsbegroting van 7,2 miljard euro moet van het kabinet-Schoof uiteindelijk 2,4 miljard worden gesneden. De vraag wordt daarbij of ontwikkelingssamenwerking, door het nieuwe kabinet herdoopt tot het oude ‘ontwikkelingshulp’, daarna nog wel enige betekenis houdt.
De bezuiniging is forser dan op het eerste gezicht lijkt. De begroting is de afgelopen jaren langzaam gevuld met uitgaven aan asiel, afdrachten aan de EU, een bijdrage aan het ambassadenetwerk, niet-militaire hulp aan Oekraïne en andere posten. Tien jaar geleden maakte daadwerkelijke ontwikkelingshulp 70 procent uit van het budget, dit jaar is dat nog maar de helft. En in die overblijvende helft zitten dan weer min of meer vaste posten, zoals bijdragen aan de Verenigde Naties en de Wereldbank – die overigens ten goede komen aan ontwikkelingslanden en landen in noodsituaties.
De 2,4 miljard aan voorgenomen bezuinigingen grijpen dus veel dieper in: zij zijn niet een derde van het totale ‘ontwikkelingsbudget’, maar misschien wel de helft of meer. De eerste geopperde maatregel, het bezuinigen van 1 miljard op hulp via non-gouvernementele organisaties (ngo’s) laat dat ook zien. Minister Klevers plan dat deze ngo’s niet langer een kwart, maar de helft van de financiering van hun projecten zelf moeten dragen suggereert dat zij, bij gelijkblijvende fondsenwerving, in de praktijk hun activiteiten moeten halveren – als Klevers ministerie daarna überhaupt nog geld heeft om aan het overheidsdeel daarvan bij te dragen.
Ontwikkelingssamenwerking moet zeker van tijd tot tijd tegen het licht worden gehouden. Daar wijst de Algemene Rekenkamer ook op, voorafgaand aan het debat. Er zijn onduidelijke doelen, moeilijk te meten resultaten en andere aspecten van de praktijk van ontwikkelingssamenwerking waar kritisch naar moet worden gekeken.
Of de botte bijl daar een antwoord op is, is zeer de vraag. Nederland geeft dit jaar waarschijnlijk nog zo’n 0,65 procent van het bruto nationaal inkomen uit aan ontwikkelingshulp, volgens de OESO. Als het kabinet zijn plannen uitvoert, dan daalt dat naar 0,42 procent aan het einde van de rit van het kabinet-Schoof.
Daarmee zakt ons land uit de categorie van veelbesteders – waaronder traditioneel de Scandinavische landen – naar de middengroep, waaronder Japan en België. Dat nieuwe, lage percentage van 0,42 is overigens vrijwel conform de wens (0,44) die de VVD in 2008 al uitte. Dus zo ‘nieuw rechts’ is het beleid van het kabinet-Schoof nu ook weer niet.
Een kritische blik doet intussen weinig af aan de onderliggende reden waarom hulp nodig is. Het verschaft Nederland toegang en invloed in het buitenland en bij internationale organisaties – Klever is tenslotte óók minister van Buitenlandse Handel. Maar bovenal biedt hulp datgene waar het voor bedoeld is: een bijdrage aan ontwikkeling en het lenigen van nood.
Ja, China en andere landen mengen zich daar tegenwoordig ook in, met andere standaards en bedoelingen. En nee, niet elke euro komt precies terecht waar zou moeten. Maar het gaat hier uiteindelijk om mensen. Het decimeren van ontwikkelingssamenwerking, want daar komt dit beleid van het kabinet-Schoof in de praktijk op neer, is moeilijk te verdedigen.
Al generaties lang zit een groep Jordanezen in de zomer op Camping Sandevoerde in Zandvoort. Maar nu is de camping verkocht en moeten ze eraf. De projectontwikkelaar wil er „luxe bungalows bouwen en er schathemeltjerijk van worden”. De campingbewoners binden de strijd aan met het grootkapitaal. Dinsdag kregen ze publicitaire hulp van presentatrice Fidan Ekiz.
In de driedelige reeks Op de barricade (dinsdag, NPO 1) wil Fidan Ekiz het opnemen voor „burgers die opstaan voor bedreiging van buitenaf”. De Amsterdamse campinggangers zijn mediagenieke volkse types die bijvoorbeeld hun zonnebril ophouden tijdens een zitting in de raadzaal, of die zeggen dat de projectontwikkelaar hun camping in „een soort Gazastrook” wil veranderen. De strijd tegen de nieuwe campingeigenaar, een anonieme groep investeerders, – heeft de onderlinge band verstevigd.
Het programma hinkt een beetje op twee gedachtes: Ekiz wil het conflict uitleggen, als in een documentaire, maar ze wil ook markante „volkse types” portretteren, als in een realityshow. Voor beiden is ze eigenlijk te kort op de camping. Een leuke gimmick is dat een van de campinggasten in plat-Amsterdams de voice-over verzorgd. In dit conflict is het trouwens niet moeilijk om sympathie te voelen voor de kampeerders die worden verdreven van hun „happy place”. In de latere afleveringen, met not-in-my-backyardprotesten tegen een asielzoekerscentrum en tegen een munitiedepot, zal dat lastiger worden.
Ekiz voelde zich thuis op de camping, zo zei ze in een interview met Televizier, omdat ze de gemeenschapszin herkende uit haar jeugd in de Tulpenbuurt in Rozenburg. „Samen optrekken, naar elkaar luisteren; dat is iets dat ik in Nederland steeds meer mis, we lijken elkaar uit het oog te verliezen.”
Polarisatie
‘Waarom zijn we zo verdeeld?’ wil Eva Jinek ook graag weten. Ze wijdde woensdag een speciale uitzending aan de polarisatie. Haar talkshow Eva (NPO 1) onderscheidt zich door de rustige, intieme sfeer waar gasten ongestoord hun verhaal kunnen doen, en dat kwam deze uitzending goed van pas. Het ging niet om het uitwisselen van meningen, maar om het duiden door deskundigen.
Tv-maker en schrijver Natascha van Weezel vertelde dat haar streven naar diaoloog tussen burgers steeds moeilijker wordt. Politicoloog Sarah de Lange zei dat de burgers niet wezenlijk van politieke kleur zijn veranderd: de meesten zitten nog steeds in het politieke midden. Wat wel is veranderd, zijn de toegenomen negatieve gevoelens voor andersdenkenden.
Volgens journalist Huib Modderkolk wordt de polarisatie niet veroorzaakt maar wel aangejaagd door sociale media. Hij bestreed de algemene gedachte dat de socials je in een bubbel van gelijkgestemden drijven. Het probleem is juist dat je op de socials vaker mensen met een andere mening tegenkomt, en dan krijg je de neiging om je eigen mening krachtiger neer te zetten. Een verwarrende conclusie. Moeten we dus minder in dialoog met andersdenkenden? Of moeten we wel in dialoog, maar bij voorkeur in persoonlijke ontmoetingen, zoals Van Weezel voorstaat, in plaats van in de semi-anonieme schreeuwkamers van de sociale media?
Ik vroeg me af of het woord polarisatie überhaupt wel de lading dekt. Ik zie bijvoorbeeld geen radicalisering op links. Wat wel is veranderd, is dat een deel van het ‘stille midden’ op drift is geraakt: de helft van de gematigde kiezers heeft de middenpartijen verlaten en is radicaal-rechts gaan stemmen, vooral door angst en weerzin jegens migranten. Radicaal-rechts gedijt het beste bij chaos en onvrede, wat dan weer de meeste aandacht krijgt in bijvoorbeeld talkshows.
De afgelopen tijd was vooral de integratie van Marokkaanse Nederlanders in het nieuws. Rond Turkse Nederlanders was het stiller. Dat ook veel Nederturken in een andere werkelijkheid leven, werd mij weer eens duidelijk toen ik maandagavond de Turkse staatszender TRT aanzette. Ik stuitte op een discussieprogramma onder leiding van Tunahan Kuzu, oprichter van Denk. Hij heeft na zijn Kamerlidmaatschap een nieuwe baan: presentator van het TRT-programma Het leven in Europa.
Een panel van vier mannen sprak op boze toon over de gebeurtenissen in Amsterdam van 8 november. Een Belgische Turk, Kuzu noemde hem „mijn vriend”, twee Duitse Turken en Kuzu zelf, die veruit het meest aan het woord was.
Het viertal had het over een Israëlische „terroristische golf” bij de wedstrijd Ajax-Maccabi: Israëliërs die Palestijnse vlaggen van gebouwen scheurden, taxichauffeurs belaagden en opriepen tot genocidaal geweld tegen islamitische vrouwen en kinderen in Amsterdam. „Waarom hebben de autoriteiten niets gedaan om dit te voorkomen?”, vroeg Kuzu zich af.
Het ging in de uitzending veel over de „Nederlandse mainstream media”. Het zionisme zou daar permanent aanwezig zijn. Kuzu: „We moeten de propagandamechanismen hier aan tafel doorgronden en kijken hoe we die kunnen stoppen.” De conclusie: de Israëlische propaganda is in Nederland systemisch. Alle moslims in Nederland hebben daardoor de schuld gekregen van wat er misging. Nederlandse politieke leiders (behalve die van Denk) zouden in de media stellen dat moslims antisemitisch zijn.
Toen gingen de mannen echt de diepte in. Moslims antisemitisch noemen zou een projectie zijn van christenen, die zelf een historie hebben van Jodenhaat. „Ten diepste zijn Europeanen antisemieten”, aldus de Belgische Turk aan tafel. Kuzu bevestigde dat kritiekloos.
De heren filosofeerden verder. Kuzu stelde dat de Nederlandse media normaal overal aanwezig zijn. Maar bij de Israëlische wandaden op 8 november waren zij nergens te zien. Bijna de hele wereld ziet inmiddels de waarheid in over Israël, behalve Nederlandse en andere West-Europese politici, stelde Kuzu. En maar roepen dat degenen die de waarheid wel inzien, niet geïntegreerd zijn, aldus de Belg.
De Nederlandse staatssecretaris Achahbar is door pure discriminatie afgetreden, meldde Kuzu ook nog. Aan het eind van het programma herhaalde hij dat hij tegen discriminatie en religie-onderscheid is en dit soort Nederlandse praktijken nooit zal accepteren.
In de hele aflevering geen woord over Telegram-appgroepen en de oproep tot Jodenjacht, niets over blogs in Nederland waar Jodenhaat aangewakkerd wordt. Jodenhaat onder moslims bestaat niet, als je de heren moest geloven.
Een deel van de Turkse samenleving in Nederland leest geen Nederlandse kranten en kijkt niet naar het NOS Journaal. Ze volgen wel Turkstalige media, waar ze te horen krijgen dat de Nederlandse instituties zijn geïnfiltreerd door Israël. En dat Nederland zijn zogenaamd universele waarden wil opleggen aan moslims. Hoe kunnen middelbareschoolleraren tegen dit soort propaganda op?
In Nederland mogen we ondertussen van velen het woord ‘integratie’ (al dan niet mislukt) niet meer gebruiken omdat dat niet gepast zou zijn bij de derde en vierde generatie allochtonen. Ik denk dat de eerste generatie in de jaren zeventig en tachtig beter geïntegreerd was. Media vanuit de Arabische en Turkse wereld konden hen niet bereiken.
Het antiwesterse denken dat tegenwoordig heerst vergroot de kloof tussen Nederlanders en migrantenkinderen. Hoeveel inclusiviteit we in Nederland ook nastreven, wie vaste kijker is van Arabische of Turkstalige media, krijgt ingepeperd dat Nederland (en de rest van West-Europa) een onleefbare plek is en dat moslims er slachtoffers zijn van een verrot systeem. Met dit soort werkelijkheden leidt een dialoog zelden tot verbinding.
Eigenlijk ging ik naar Love is Louder, een grote tentoonstelling over de liefde in Bozar, Brussel, om een raadsel op te lossen. Niet het raadsel van de liefde – je moet je doelen overzichtelijk houden – maar iets… waar ik geen vat op kreeg. Eind april zag ik in het Camden Art Centre in Londen de tentoonstelling The Bough Breaks van de Engelse schilder Matthew Krishanu. Daar was ik vooral naartoe gegaan omdat het Camden Art Centre altijd blindelings een bezoek waard is – Krishanu was voor mij tot nu toe redelijk reputatieloos door de kunstwereld geschoven.
Die indruk werd op de tentoonstelling bevestigd. Krishanu’s schilderijen gingen, zoals de begeleidende tekst uitlegde, over de jeugd van hem en zijn broer in Bangladesh als kinderen van christelijke missionarissen. Sobere doeken waren het, precies geschilderd in zachte kleuren – de bomen losjes, de mensen gedetailleerd, geschilderde familiekiekjes, met af en toe een knauw. Twee jongens op een paard. Twee jongens in een te groot bed. Twee jongens bij het karkas van een dier. Eén jongen, tot zijn dijen in een meertje – het was allemaal mooi, maar ook op de rand van te zacht, te vriendelijk. Tot ik op een klein schilderij van iemand in het water stuitte. De persoon staat rechtop, heeft zijn/haar zwarte gewaad opgetrokken tot boven de knieën en kijkt naar beneden. Een zwarte haarlok wappert in de wind. Onder hen draait, kolkt en zindert het – en dat water was perfect. Het tintelde blauw, wit, grijs om onze hoofdpersoon; maar vooral was Krishanu er subliem in geslaagd de kleuren en de beweging van het water samen te laten vallen met het vloeien van de verf. Alles bewoog, en toch was er balans. Ik kon bijna niet geloven dat ik zo’n mooi (Rembrandt!) schilderij zag, daar – en nu keek ik ook anders naar de overige doeken. Die verbeelden geen leegte, zag ik nu, maar stilte. Geen zachtheid, maar evenwicht. Geen saaiheid, maar vrede, diepe vrede. Toen iemand me enkele weken later plompverloren vroeg wat geluk is, dacht ik aan Krishanu’s water-schilderij en wist ik het antwoord: geluk begint met harmonie, het gevoel dat alles op zijn plaats is, waarna je van daaruit wordt opgetild naar iets hogers, iets tintelends. In balans zijn én los van alles komen. Dat zag ik op Matthew Krishanu’s beste doeken.
Liefde.
Zoet
Maar toen ik foto’s van zijn werk aan anderen liet zien, waren de reacties lauw. Mooi ja. Best goed. Goh. Blijkbaar zijn lichtheid, balans, verstilling, liefde, moeilijk in de beeldende kunst te vangen. In de literatuur knettert de liefde overdadig van de pagina’s, in opera is ze bijna onontkoombaar, zo ongeveer de hele popmuziek gaat over liefde, verlangen, verlaten worden – maar in de hedendaagse beeldende kunst zie je haar weinig. Picasso? Gaat eerder over macht. Warhol? Idem. Koons en Cicciolina? Seks – en ook macht. Hoe zou dat komen? Hoe komt dat? Vinden we kunst over liefde al snel te zoet? Of kijken we over de echte liefde heen, omdat ze saaie, onopmerkelijke kunstwerken oplevert? Dát maakte me nieuwsgierig naar de Brusselse tentoonstelling over liefde: is kunst in staat, zeker in deze tijd, zo’n combinatie van balans en verheffing te tonen? Verlichting te brengen misschien wel, juist nu we die zo hard nodig hebben?
En inderdaad: Love is Louder is een uiterst sympathieke expositie, waar de goede bedoelingen vanaf spatten, en opent met een grote, enorm groene wandschildering van de Belgische kunstenaar Kasper Bosmans waarin hij de traditie van kersenboomgaarden die vaak worden gebruikt als romantische schuilplaats (gesymboliseerd door twee paar voeten die onder de bomen uitsteken) combineert met het verhaal van keizer Rudolf II die zich om zijn queer-achtergrond terugtrok in een Belvédère om zich volledig aan zijn eigen fascinaties te wijden. Hoe vrij kan de liefde nog zijn, vraagt Bosmans zich af, hoe zichtbaar.
Daarmee is de toon gezet. Love is Louder behandelt inderdaad elk aspect van de liefde tussen mensen dat je kunt bedenken. De tentoonstelling is opgebouwd uit drie delen: ‘Intimiteit & romantiek’, ‘Verwantschap & vriendschap’ en ‘Gemeenschap en solidariteit’ – langzaam trekt de liefde hier de wereld in, beginnend bij persoonlijke intimiteit en eindigend bij liefde die zich uit in engagement en maatschappelijke verbondenheid. Alleen: daarbij blijkt de liefde maar heel zelden onbekommerd beleefd te worden. Meteen in de eerste zaal zien we bijvoorbeeld twee stoffen roze figuren van Louise Bourgeois in een innige verstrengeling – maar ze bungelen aan een dunne draad, waardoor ze doen denken aan gehangenen. Tracey Emin toont een van haar vroege wandkleden, met daarop de tekst ‘I want an international lover that loves me more than the world’ – die er blijkbaar nog niet is. Liefde is vooral verlangen hier, twijfel en streven, maar nooit vindt ze vervulling. Het werk dat daar misschien nog het dichtste bij komt, is een schilderij van het Franse talent Nathanaëlle Herbelin: het toont de vriendinnen Claire en Cécile, samen op een groene bank. De ene vrouw zit rechtop, ogen gesloten, benen gekruist, de ander ligt met haar hoofd in haar schoot. Dat zou allemaal behoorlijk liefdevol en intiem kunnen zijn als de laatste vrouw niet naar de schilder had gekeken, en daarmee naar ons – wég intimiteit. Dat deed me beseffen dat kunst ook altijd gaat over kijken en bekeken worden: als geliefden op een kunstwerk echt helemaal in elkaar opgaan (neem de man en de vrouw op Gustav Klimts beroemde Kus) ga je er als toeschouwer óf automatisch van uit dat je in hun wereld niet bestaat, óf de kunstenaar manoeuvreert je in de positie van voyeur. Word je als toeschouwer wél erkend (een typisch trekje van het modernisme), doe je als het ware mee, dan is de intimiteit dus weg.
Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou
Illusie
Misschien is dat een onverwachte reden waarom het verbeelden van liefde zo moeilijk is geworden: de twintigste-eeuwse kunst accepteerde niet langer dat kunstwerken zich louter als illusie presenteerden, als afzonderlijke werelden waarvan je als toeschouwer geen onderdeel uitmaakte. Als toeschouwer doe je altijd mee, declameerde Duchamp, declameerden de modernisten, en daarmee draaiden ze, ongetwijfeld niet expres, de kunst over intimiteit de nek om. Bij werken die geslaagde liefde tonen kun je geen toeschouwer gebruiken: als de geliefden volledig in elkaar opgaan, word je als toeschouwer genegeerd en ligt de kitsch-associatie zwaar op de loer. Is dat de reden dat er op Love is Louder geen onbekommerde, harmonieuze relatie te vinden is? Of heeft dat mede te maken met het feit dat geliefden zich liever terugtrekken uit de wereld, en de artistieke tijdgeest juist haar betrokkenheid, haar engagement met de wereld wil tonen? Niet voor niets duiken er, naarmate de liefde op Love is Louder steeds verder de maatschappij intrekt, steeds meer problemen op – de Aidscrisis, discriminatie, uitsluiting, sociale druk. En als daarbij niet de ontsnapping van het engagement wordt geboden, voel je je als toeschouwer al heel snel een voyeur, zoals bij de fascinerende film Romance van de Duitse Dara Friedman. Die toont een half uur lang zoenende stelletjes in een Romeins park, gefilmd zonder dat ze het wisten – wat maakt het uit, denk je, ze weten niet dat ze zijn vastgelegd, ze beseffen niet dat ik ze zie. Maar toch voelt de film heel ongemakkelijk, onethisch bijna – liefde, besef je, is ook het privilege om je terug te trekken. Om je samen in het tijd- en plaatsledige te wanen.
Lastig hoor, bij beeldende kunst.
Naief
Even dacht ik dat dát de reden is dat Love is Louder slechts beperkt werkt: omdat het verbeelden van liefde uit de aard van de zaak een paradox is. Maar toen ging ik na de tentoonstelling even naar Gladstone Gallery – nog zo’n plek waar je, zowaar, redelijk blindelings naartoe kunt. En jawel, ook daar hing, of het lot ermee speelde, het werk van een jonge schilder van wie ik nog nooit had gehoord. Ze heet Arisa Yoshioka, is deels Japans en deels Mongools, geboren in 2000. En het spatte ervan af – aanvankelijk dacht ik dat het talent was. Yoshioka’s doeken zijn bescheiden, intiem, op het naïeve af. Drie Mongoolse meisjes in traditionele kledij, zittend op een kar. Een stilleven met krant-bloemen-drank-en-masker dat zo van Toulouse-Lautrec zou kunnen komen. Een groepje potplanten op een tuintafeltje, van bovenaf gezien. Vogels, veel vogels. Misschien kwam het doordat ik extra ontvankelijk was voor het onderwerp, maar ineens schoot ik weer in een Krishanu-moment: ik besefte dat op Yoshioka’s schilderijen de vogels steeds de overgang symboliseren tussen droom, illusie en het echte leven. Dat zag je het best op het doek van een vrouw in bed: we zien haar hoofd, op een wit kussen, dat uitsteekt boven een geel-met-rode deken. Alles wijst erop dat ze slaapt, droomt, haar ogen zijn gesloten, haar mond hangt lichtjes open. Alleen: op de rand van de deken, vlak boven haar slapende gezicht, zit een pimpelmees met een takje bramen in zijn bek – hij presenteert de bramen aan het slapende hoofd. En dit gebeurde: ik voelde hoe al mijn modernistisch gevoede vezels zich tegen het doek verzetten, tegen de illusie, tegen de combinatie van droom, vogels en bramen – maar ik had geen weerstand. Het was zo mooi. En ineens wist ik hoe dat kwam. Bij Yoshioka zit de liefde niet in de voorstelling, niet in het onderwerp, maar in het schilderen zelf. In de manier waarop ze kijkt, in haar concentratie, in de spanning die ze oproept door sommige stukken heel gedetailleerd te schilderen en andere heel los, in de manier waarop ze laat zien hoe de mond van de slapende vrouw openhangt, dat je je door die open mond even afvraagt of ze nog leeft, door de werkelijkheid niet kleiner, maar groter te maken, door de manier waarop ze de pimpelmezen beschermend om haar laat draaien – bij Yoshioka zit, net als bij Krishanu, alle betrokkenheid, alle liefde, in haar aandacht voor het kunstwerk zelf. Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou.