Als het aan lijsttrekker Frans Timmermans (Groenlinks-PvdA) ligt komt een nieuw kabinet straks binnen honderd dagen met een nieuwe nationale ‘Green Deal’, met als belangrijk onderdeel een plan om dorpen en steden sterk te vergroenen. Bij de presentatie van het definitieve verkiezingsprogramma van zijn partij afgelopen weekend, presenteerde Timmermans dit als één van zijn speerpunten. Nou is het duidelijk nodig om meer vaart te maken met de groene transitie in Nederland, en groenere steden en dorpen zijn een belangrijk stukje in die puzzel. Maar het is juist bij dit onderwerp oppassen voor al te veel van bovenaf opgelegde plannen en bestuurlijke vergezichten. Die kunnen namelijk de aanzwellende vergroeningsbeweging in steden die al gaande is juist ook dwarsbomen.
Er gebeurt in veel steden de laatste jaren al behoorlijk wat op dit gebied: binnensteden zoals in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam worden stap voor stap autoluwer en/of groener gemaakt. Er zijn in Wageningen, Rhenen, Utrecht de afgelopen jaren groene woonwijken bijgekomen die ‘natuurinclusief’ of zelf ‘symbiotisch’ zijn opgezet: met veel meer plek voor groen en biodiversiteit, en minder voor de auto.
Voor een succesvolle vergroening is geld nodig, en een gedeelde visie op de ruimtelijke indeling van Nederland – meer geld en visie dan nu. In die zin is de ambitie van Timmermans interessant. Maar de ervaringen met vergroening leren dat er behalve visie en budget nóg iets nodig is: draagvlak en participatie.
Er zijn allerlei recente voorbeelden waaruit blijkt dat het vergroenen van steden en dorpen bovenal draait om het activeren en faciliteren van bewonersinitiatieven en -participatie. Zo zijn in de gemeente Den Haag goede ervaringen met het tegengaan van hitte-eilanden in de stad door bewoners zélf de ruimte te geven om plannen aan te dragen voor meer groen en water, en het onderhoud. Ook de allereerste ‘eetbare woonwijk’ van Nederland, Rijnvliet in Utrecht, was een idee van de bewoners. Burgerinitiatieven zoals Operatie Steenbreek of het ‘NK Tegelwippen’ hebben grotere oppervlaktes aan Nederlandse stoepen en tuinen vergroend dan welke wethouder of premierskandidaat dan ook zou kunnen.
Het te veel van bovenaf opleggen zoals Timmermans’ term ‘Green Deal’ misschien wel suggereert, kan ook averechts werken. Een voorbeeld van waar te sterke nadruk op top-down-oplossingen toe kan leiden, is wat er aan het gebeuren is met de term ‘15-minutenstad’. Dat zijn steden waar alle belangrijke voorzieningen binnen 15 minuten te voet te bereiken zijn. Oorspronkelijk is dat een idee dat door burgemeesters van bijvoorbeeld Parijs werd omarmd om de herinrichting en vergroening van de openbare ruimte vorm te geven. Sympathiek idee, maar inmiddels levert een zoekopdracht naar de term ‘15-minutenstad’ vooral veel complot-onzin op.
De 15-minutenstad is gekaapt om het punt te maken dat er een duister plan van een kwaadaardige elite gaande is om vrijheidslievende burgers uit hun auto’s te jagen. Nou hoeven bestuurders niet altijd rekening te houden met wat er uit het internetriool opborrelt – maar het is wel een teken dat al te directief denken over de vergroening al snel zijn eigen verzetsbeweging creëert. Dat zou zonde zijn.
Meer natuur in de stad, minder ruimte voor de auto en meer voor fietsers, voetgangers en OV: het zijn belangrijke plannen die de groene transitie van Nederland kunnen versnellen. Maar de overheid moet initiatieven vooral stimuleren en faciliteren, niet dicteren.