Veertig miljoen Oekraïners maken zich op voor de derde oorlogswinter sinds de Russische inval van bijna duizend dagen geleden, en de vooruitzichten zijn somberder dan ooit. Niet alleen is een spoedig einde aan de oorlog uit zicht, zelfs de hoop op een positieve ommekeer lijkt vervlogen.
Een invasiemacht van honderdduizenden Russen heeft zich diep ingegraven, en Moskou verovert elke dag terrein. Ook al verloopt die opmars traag en ten koste van enorme verliezen, op oorlogskaarten bewegen de pijlen al een jaar dezelfde kant op.
Ook achter de frontlinies verslechtert de situatie zienderogen: Oekraïense steden en dorpen worden elke dag aangevallen met vliegtuigbommen, raketten, drones en granaten – duizenden explosieven per week. Hele steden zijn inmiddels van de kaart geveegd, miljoenen mensen zijn gevlucht of leven onder een brute bezettingsmacht die kinderen ontvoert en achterblijvers terroriseert. De elektriciteitsvoorziening ligt grotendeels in puin, met gevolgen voor bewoners, ziekenhuizen, scholen, het leger, de industrie. Warmte, licht en schoon drinkwater worden schaars.
Wat de Oekraïners tenminste zoveel zorgen baart is de westerse steun. De coalitie levert forse hoeveelheden munitie en wapens, maar het puissant rijke Westen heeft Oekraïne dit jaar niet kunnen helpen de Russen zelfs maar tegen te houden aan het front. Laat staan dat Kyiv de middelen krijgt om het Russische leger uit alle bezette gebieden te verdrijven, zoals de westerse landen direct na de invasie eensgezind en vastberaden uitspraken. Regeringsleiders in het bondgenootschap moeten dat zichzelf zwaar aanrekenen.
Daarboven hangt voor Oekraïners het schrikbeeld van een mogelijke verkiezingswinst, over twee weken, van Donald Trump, een bewonderaar van Poetin die bovendien de NAVO als last ervaart. Zelden betekende de Amerikaanse verkiezing zoveel voor een soeverein Europees land als nu.
Ondertussen spreken diezelfde bondgenoten steeds openlijker over Oekraïense territoriale concessies, in ruil voor vrede. Niet alleen ligt de beslissing daarover in Kyiv, land afstaan voor vrede is een even cynische als gevaarlijke voorstelling van de realiteit. Het opgeven van grondgebied – Rusland bezet zo’n 20 procent van Oekraïne – is niets minder dan een beloning van de agressor. Poetin krijgt bij ‘vrede’ de kans zijn gehavende leger op te lappen en zal het vermoedelijk een paar jaar later opnieuw proberen. Niets wijst erop dat hij vrede wil, integendeel. Daarnaast is zo’n ‘deal’ een signaal aan andere landen dat een invasie loont als je over kernwapens beschikt, en dreigt ze in te zetten.
President Zelensky presenteerde vorige week een ‘overwinningsplan’ dat de oorlog in zijn ogen op een rechtvaardige manier kan beëindigen. Een militair sterk Oekraïne is daarbij het uitgangspunt, inclusief het lidmaatschap van de NAVO. Toetreding van een land in oorlog lijkt vooralsnog te gecompliceerd, maar de NAVO zou Oekraïne wel degelijk kunnen uitnodigen, alleen al uit solidariteit met het belegerde land, dat een toekomst in het Westen nastreeft.
Zelensky is ambitieus, maar Oekraïne belichaamt een dilemma waarvan Europa niet mag wegkijken. Op dit moment is Rusland de oorlog aan het winnen. De coalitie kan de steun aan Kyiv zodanig opvoeren dat de prijs van oorlog voor Poetin te hoog wordt. Daaraan zijn risico’s verbonden, maar het probleem overlaten aan Oekraïne is geen oplossing. Als Poetin niet wordt afgestopt staat de vrijheid van veel meer landen op het spel en wordt de prijs voor Europa aanzienlijk hoger.
Het begon twee jaar geleden, op een reis over Peloponnesos, het grootste Griekse schiereiland. „Het lijkt wel of je met dubbele tong praat”, zei mijn vrouw op een avond tijdens het eten. „Hoeveel wijn heb je op?”
„Twee glazen maar”, zei ik.
De volgende dag was het weg; ik schonk er verder geen aandacht aan.
Maar het kwam terug. Eerst met de uitspraak van de k en de r. „Doe er maar kaas op”, wilde ik zeggen. Mijn vrouw verstond het niet en ik moest het opschrijven.
Toch eens naar de huisarts. Doorgestuurd naar de specialisten van neurologie. Zo begon het circus van onderzoeken en testen. De uitslag: door een neurologische aandoening wordt de doorgifte van de zenuwprikkel vanuit de hersenen naar de spier geblokkeerd. Ik heb geen kracht meer in mijn lippen en tong. Spreken gaat moeizaam, eten en drinken is een opgave. Er is geen remedie. Kortom: ik heb ALS.
Het werd het einde van mijn werk en ook, in zekere zin, van wie ik ben, mijn identiteit.
Lange tijd gaf ik les aan de School voor Journalistiek in Utrecht. Mijn colleges gingen over Europese politiek en verslaggeving uit Brussel. Vanaf 1990, met de opkomst van het internet, richtte ik mijn aandacht op digitale journalistiek en datajournalistiek: artikelen gebaseerd op cijfers, grafieken en kaarten. Op redacties van media in Nederland en Europa was veel belangstelling voor trainingen over deze onderwerpen.
Na mijn vroege pensionering – de VUT bestond nog – begon ik een eigen bedrijf en werkte ik veel in Zuidelijk Afrika, waar ik onder andere Engelstalige trainingen en colleges gaf over datajournalistiek. In de coronaperiode gaf ik de trainingen online.
En toen werd ik sprakeloos.
‘Wel bij de les blijven’
Je stem is een belangrijk onderdeel van je identiteit. Je herkent een ander direct aan zijn of haar stem; een paar woorden zijn voldoende om iemand voor je te zien. Elke stem is uniek, je definieert jezelf ermee.
Dat realiseerde ik me toen ik een oude opname van mezelf terugzag. Ik had mijn stem nog. Het was een lezing over het werk dat ik deed voor de Zuid-Afrikaanse bank ABSA, die in elke vestigingsplaats financieel-economische journalisten wilde trainen in het gebruik van online data. Ik sprak helder, luid en verstaanbaar – nu spreek ik zachter, trager, wat lispelend.
Confronterend: ik wás toen een ander.
Wie je bent, wordt ook bepaald door anderen en hoe zij je zien. Dat merkte ik toen ik op een dag lege flessen inleverde bij de Albert Heijn. Daarna heb je de keuze het statiegeld te doneren of er een bonnetje voor te krijgen. Ik wilde dat eerste, maar drukte kennelijk op het verkeerde knopje, want bij het weglopen tikte er iemand op mijn schouder: ik was het bonnetje vergeten. Ik probeerde uit te leggen wat er gebeurd moest zijn, maar dat lukte niet. Hij keek me niet-begrijpend aan en zei: „Wel bij de les blijven.”
Ben ik nu op weg een lispelende oude baas te worden in de ogen van anderen?
Zo zijn er meer manieren waarop de communicatie met andere mensen stroever loopt. Ik kan de kenmerkende ‘kliks’ uit het Xhosa, de taal die in Zuid-Afrika veel gesproken wordt, niet meer maken, mijn tong doet het niet meer. Een korte opmerking, een kwinkslag of een grapje, iets over het weer – het is bijna niet meer mogelijk. De spontaniteit is weg, zomaar even contact maken met iemand. Ik moet langzamer praten, duidelijker articuleren en dan hopen dat de ander begrijpt wat ik te zeggen heb. Elk gesprek moet worden voorbereid.
Denken en gevoel
Het probleem gaat verder, want soms kan ik niet meer zeggen wat ik denk. Ik kan de woorden niet goed maken en moet op zoek naar een andere formulering. Onlangs had ik een debat over de geopolitieke rol van Israël in het Midden-Oosten – ik geef toe, dat is nogal een abstract (en gevoelig) onderwerp. Het kostte veel moeite om precies te zeggen wat ik dacht. Ik zocht naar woorden, maar als ik ze gevonden had, kon ik ze niet zeggen. Dus: zoeken naar andere woorden. Maar soms lukt het niet die te vinden. Ik loop vast in mijn denken en geef het op. Zo leidt het verlies van de stem ook tot een verandering in het denken.
Maar de stem is er ook om gevoel uit te drukken. Plezier, haat, liefde en genegenheid: hieraan geeft de stem uitdrukking. Ook die mogelijkheid tot expressie gaat verloren. Ik kan niet meer meezingen met ‘La donna è mobile’, het lied van de Hertog van Mantua in Verdi’s opera Rigoletto. De kleinkinderen (van zes en drie) voorlezen gaat niet meer: ze verstaan me niet.
En het gaat om méér dan alleen de stem. Al heel lang hadden mijn zoon en ik het idee om samen te gaan duiken, het koraal en de vissen te bekijken. Nu kan het niet meer. Ik krijg mijn lippen niet goed dicht en kan mijn oren niet meer klaren.
Omdat mijn tong het niet doet, moet ik eten met een mes verder de mond in duwen. Bij het slikken kan ik mijn lippen nauwelijks sluiten en bijgevolg zit ik te knoeien. Een slab is geen luxe – het is eten als een baby. Mijn vrienden begrijpen het wel, maar toch was het vernederend toen ik me in een restaurant verslikte in een slok rode wijn en de tafel en mijzelf besproeide.
Praten onder het eten kan ik niet zonder me te verslikken. Ook dat is een aanslag op mijn identiteit en wie ik ben in het sociale leven: dat een goed gesprek met eten en drinken erbij niet meer aan mij besteed is, is een flinke klap. Communicatie, contact maken met anderen, het is toch bijna hetzelfde als een mens zijn?
Onderzoek
Ik geef geen colleges en trainingen meer, maar ik werk nog wel veel met computers. Ik vind het leuk om zelf te programmeren met een micro controller board als Arduino. Artificial intelligence (AI) is daarbij een fantastische hulp. Zo ontdekte ik ook dat de mogelijkheid bestaat om van je stem een digitale kloon of kopie te maken.
Zou dat een oplossing kunnen zijn voor mensen in mijn situatie? Op de website van het ALS Centrum Nederland staat een kort artikel van een logopediste over voicebanking (het opslaan van de eigen stem als die nog „van voldoende kwaliteit” is) en stemdigitalisering, maar verder lees ik er in Nederland nog weinig over.
Het bekendste voorbeeld van iemand die gebruikmaakte van een spraakcomputer is natuurlijk de Britse natuurkundige Stephen Hawking, bij wie al op jonge leeftijd ALS werd geconstateerd. Halverwege de jaren tachtig kreeg hij een spraakcomputer tot zijn beschikking, waarop hij woorden kon kiezen door zijn wang te bewegen.
Inmiddels zijn er veel meer mogelijkheden. Het omzetten van tekst naar audio, zoals het automatisch laten voorlezen van krantenartikelen, is al heel gebruikelijk. Een tekst die ik schrijf kan door een computerstem worden voorgelezen.
Kan het ook met je eigen stem? Ja, zolang je een opname hebt van hoe je in goeden doen klonk. Mijn huidige stem is niet geschikt.
Gelukkig had ik nog oude opnames van mezelf. Van lezingen, toespraken, een training, et cetera. Zo kon ik drie varianten van mijn stem ‘klonen’: mijn collegestem, mijn Engelstalige trainingstem en mijn ‘gewone’ stem.
Met AI worden op basis van zo’n opname honderden variabelen van de stem – zoals frequentiehoogte, snelheid, ritme, accent – herkend en vastgelegd, om er een digitale stem mee te genereren. Hoe meer variabelen, hoe beter de kopie.
Het is leuk om die ‘nieuwe’ stem te horen. Ik hoor hoe mijn teksten voorgelezen worden en het is net alsof ik ze uitspreek. Een exacte kopie is het niet, ik hoor zelf kleine verschillen, maar het lijkt er behoorlijk op.
Een alien aan de balie
Er zijn verschillende van dit soort programma’s te vinden, zoals Speechify, Elevenlabs en NaturalReaders. Het gebruik is simpel; meestal kun je gratis (maar dan wel tijdelijk en/of met beperkte mogelijkheden) uitproberen hoe het werkt.
Je hebt genoeg aan een opname van je originele stem van één minuut. De app maakt er een kopie van, waarmee je tekst kunt laten voorlezen. Je kunt de stem ook finetunen door bijvoorbeeld tempo, toon en gevoel bij te stellen. Je kunt hem corrigeren als woorden verkeerd uitgesproken worden. Mijn revalidatieartsen waren nogal verbaasd toen ik hen mijn voice clone-experimenten liet horen.
Voor mijn kleinkinderen typte ik een verhaaltje, om het daarna om te zetten naar spraak. „Opa kan weer praten!”, riepen ze.
Het is beter dan opgesloten zitten in mezelf, tussen de gedachten die ik niet langer kan overbrengen, maar een volwaardige oplossing is het natuurlijk niet. Het is een nogal indirecte en trage vorm van communicatie, waar anderen onbekend mee zijn. Toen ik op vakantie in Frankrijk wilde inchecken bij een hotel, had ik dat voorbereid. Ik pakte mijn tablet erbij, startte de app op en liet mijn stem – in perfect Frans – zeggen dat ik een reservering had en wilde inchecken. De vrouw achter de balie keek alsof ze een alien zag.
Tegenover mijn vrouw kan ik me nog altijd verstaanbaar maken met mijn eigen stem, maar soms begrijpt ook zij me niet meer. Dan is het een uitkomst: dan laat ik het woord dat ik niet meer kan uitspreken door de computer zeggen.
De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas beschouwt communicatie, taal, de stem en het gesprek als essentieel voor het mens-zijn. Doordat we met elkaar in gesprek kunnen gaan, geven we onszelf en de samenleving vorm. Zonder stem heb je geen deel aan zo’n debat – je kunt letterlijk je stem niet laten horen. Met voice cloning probeer ik mijn identiteit zo goed mogelijk te behouden, ook al heb ik aan tafel niet meer het hoogste woord.
Uit de behandelkamer van de dierenarts komt een meisje van een jaar of zeven gelopen, gevolgd door haar moeder. Ze grijnst van oor tot oor; moeder kijkt wat bezorgd. De reismand houdt ze stevig vast. Vanachter het getraliede deurtje kijkt een grijswitte kat me aan. „Wat is ie mooi,” zeg ik tegen haar. „We dachten dat het een jongen was, maar het is een meisje,” vertelt ze. „Maar dat maakt eigenlijk niet uit, toch?” vraag ik. „Het is veel leuker,” straalt ze. „Over een paar weken krijgen we kittens.”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
Deze straatbibliotheek blaakt van het zelfvertrouwen, afgaande op het papier dat op een van de deuren geplakt is: „Geven. Nemen. Lenen. Het werkt!” Dat kun je wel zeggen, want deze vochtdichte vierplanker bevat interessante titels (van Martin Walser en Wandelen met Van Lennep) een heuse vondst: een deel uit de chique Baskerville Serie van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, in paperback, maar toch: Metamorphosen van Ovidius, in de dertig jaar geleden alom geprezen vertaling van M. d’Hane-Scheltema, de eerste Nederlander die zich waagde aan een volledige vertaling in verzen sinds Vondel in 1671 het klassieke meesterwerk uit het jaar 8 na Chr. als Herscheppinge herschiep. Wat voor de kast geldt, geldt voor de ze Metamorphosen: Het werkt!
Meteen al in de eerste verzen weet je amper waar je kijken moet, zo mooi is het. Het is dan nog Chaos, waaruit de Kosmos moet ontstaan (de eerste gedaanteverwisseling). Die chaos is „een samenraapsel van slordige kiemen van niet goed gecombineerde dingen”. Het ademt allemaal een sfeer van onbeholpenheid, alsof hier iemand wel geprobeerd heeft iets moois te maken, maar de aanwijzingen daartoe net wat te gehaast heeft doorgenomen. Iets vergelijkbaars kun je heel goed beweren over de reëel bestaande schepping, maar goed.
Ovidius schetst de elementen als dolende kinderen, wanhopig op zoek naar een antwoord: „Aarde en zee en lucht, ze waren allemaal wel ergens,/ maar de aarde niet begaanbaar, water niet bevaarbaar nog/ en lucht nog onverlicht; geen element had eigen omtrek/ en alles zat iets anders dwars, omdat steeds in één ding/ strijd tussen koud en warm gevoerd werd, tussen droog en vochtig,/ tussen wat hard en zacht was, tussen zwaar en zwaarteloos.”
Gelukkig verschijnt daar dan een god (‘wie hij ook was’) om orde te scheppen, te beginnen met de aarde. „daarvan kneedde hij een soort van grote bol, goed zorgend dat hij overal gelijk was”. Ook hier weer die onweerstaanbare sfeer van onbeholpenheid en de suggestie dat die god, wie hij ook was, ook best bij een soort van dobbelsteen had kunnen uitkomen. (Maar God dobbelt niet, weten wij sinds Einstein.)
Natuurlijk loopt het uit op de schepping van de mens en in het verlengde daarvan: bakken met ruzie. En meelijwekkende verhalen, zoals dat van de arme Narcissus, de nimfenzoon die, beeldschoon als hij was, alle toenaderingen weigerde, zowel die van vrouwen als die van het foezelgrage manvolk. Zeer pijnlijk is het voor de arme Echo, die door een ‘spraakgebrek’ gedwongen is altijd de laatste woorden van een ander te herhalen. Nadat zij door Narcissus is afgewezen vlucht zij in grotten en bossen, waar haar lichaam een metamorfose doormaakt: „De stem beklijft, de botten – zegt men – zijn tot steen geworden.” De arme schat.
Met Narcissus loopt het nog veel akeliger af. Zijn verliefdheid op zijn spiegelbeeld in het water („Hij wil graag bij mij zijn,/ want steeds als ik mijn lippen toesteek aan het klare water,/ buigt hij zich gretig naar mij toe, het hoofd ver uit de nek./ Ik denk: nu kust hij me; het is zo weinig wat ons, minnaars,/ uiteenhoudt”) heeft twee millennia verderop een metamorfose ondergaan tot de selfie-aanhankelijkheid van de al even hulpeloze hedendaagse narcisten. Ovidius laat het bij Narcissus uitlopen op zelfverminking, een akelig pijnlijke metamorfose. Pijnlijk actueel ook.
Wilt u het besproken exemplaar van Metamorphosen hebben? Mail dan naar [email protected]; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.