Wat vindt NRC | De Spreidingswet is gelukkig nog niet helemaal verloren, maar de burger verdient beter bestuur

Toen de Eerste Kamer in januari 2024 instemde met de Spreidingswet van het toen demissionaire kabinet-Rutte IV, lag er een wet die niemand écht blij maakte. Het was een ingewikkeld compromis, staatsrechtelijk en juridisch mankeerde er nogal wat aan. Voorstanders van een betere verdeling van asielplekken over het hele land zagen er te weinig dwang in. Tegenstanders vonden de wet juist te streng voor onwillige gemeenten, en vreesden (zonder bewijs) dat meer asielzoekers naar Nederland zouden komen als de opvang hier beter geregeld zou zijn. Hoe dan ook, de wet mocht het leven zien, en tot veler verbazing bleek de spreiding van asielplekken relatief goed te werken. De wet bood rust en duidelijkheid, precies waar gemeenten en provincies om vroegen. Het was dan ook teleurstellend dat de vier onderhandelaars van PVV, VVD, NSC en BBB vorig jaar besloten de Spreidingswet weer in te trekken – een diepe wens van de PVV, maar ook van de anderen. De wet was bedacht om de schrijnende toestanden in Ter Apel en Budel tegen te gaan, waar mensen buiten moesten slapen omdat er geen plek meer was. Een wet intrekken die goed werkt zonder een alternatief te bieden is onbehoorlijk bestuur. Dat er nog geen echt plan was, bleek wel door het gesol van minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV). Ze zei de afgelopen maanden te werken aan intrekking van de Spreidingswet. Ze zou worden tegengewerkt door premier Schoof, die haar beleidsnota niet op de agenda van de ministerraad wilde zetten.

Nu ligt haar (zeer algemeen geformuleerde) beleidsnota er wel, en kan de buitenwereld beoordelen of de grote woorden over intrekking van het hoofdlijnenakkoord worden onderbouwd. Dat blijkt erg mee te vallen. Ten eerste: de wet zal, als het aan het kabinet ligt, pas vanaf februari 2026 afgeschaft worden. En dat terwijl 2024 ooit de bedoeling was. Bovendien blijft de kern van de Spreidingswet intact: Den Haag zegt hoe de verdeling van opvangplekken per provincie en gemeente eruit kan zien. Daarna is het aan gemeenten om dit gezamenlijk te regelen. Het enige verschil is dat eventuele dwang of verplichting verdwijnt. De Spreidingswet wordt dus min of meer voortgezet, maar dan minder slagvaardig, en meer gebaseerd op polderen dan op daadkracht. Hoewel deze Spreidingswet 2.0 zeker geen verbetering is, is het verstandig dat het principe van spreiding in stand blijft. Iedereen die in Nederland asiel aanvraagt, verdient het menswaardig te worden opgevangen. Ter Apel en Budel verdienen het dat andere gemeenten meedoen bij de verdeling van opvangplekken. En Nederland verdient een kabinet dat problemen echt oplost, en niet aan symboolpolitiek doet. Alleen een solidair en eerlijk stelsel van verdeling kan hieraan bijdragen.

Het is zorgwekkend dat in meerdere gemeenten (hevige) protesten zijn uitgebroken bij inspraakavonden en vergaderingen van de gemeenteraad over de plaatsing van asielzoekerscentra. Niet om het protesteren zelf, dat is, buiten de raadszaal, toegestaan. Maar om het effect: gemeenten worden huiveriger, en zo dreigt het doel van dit jaar (115.000 opvangplekken op 1 januari 2026) niet gehaald te worden. Burgemeesters zien een verband met de opgelaaide discussie over de Spreidingswet: burgers denken dat aan die spreiding een einde zou komen. Bovendien wakkeren met name Marjolein Faber en Geert Wilders de onvrede met hun retoriek aan. Een regeringspartij heeft de plicht goed bestuur te bevorderen, niet tegen te werken.