Miljarden aan vermogen hebben en dan toch je best doen om de belasting te ontwijken. Of vele miljoenen aan salaris en bonus opstrijken en met alle mogelijke middelen proberen om je belastingaanslag zo minimaal mogelijk te maken. Of net zo lang de politiek belobbyen totdat ook verre familieleden met een uiterst klein aandeel in je familiebedrijf mee mogen profiteren van een belastingvrijstelling. Het mag allemaal, maar moet je het ook willen?
De afgelopen weken stonden er in NRC diverse voorbeelden van ultrarijken die weigeren hun bijdrage te leveren aan de verzorgingsstaat Nederland. Want daar komt belastingontwijking in essentie op neer. Alsof er niet al jarenlang gesproken wordt over groeiende vermogensongelijkheid en hoe die te bestrijden.
Het doet de ultrarijken blijkbaar niets, en dat is stuitend. Terwijl zij via duurbetaalde fiscaal adviseurs blijven zoeken naar het laagste tarief, vaak via constructies in erkende belastingparadijzen, probeert de fiscus de mazen van de wet keer op keer te dichten. Tevergeefs: de belastingwetgeving is voor het grootste deel al gestoeld op anti-misbruikbepalingen, maar gaten zullen er altijd blijven.
Vooropgesteld: belastingontwijking mag, belastingontduiking niet. Wie willens en wetens de wetten overtreedt, mag rekenen op vervolging en een passende straf. Fiscale soevereiniteit van landen is ook een groot goed: een fictieve wereldregering die exact dezelfde fiscale regels oplegt aan iedereen, gaat ook voorbij aan fundamentele keuzes die landen maken over de inrichting van hun eigen maatschappijen. Maar zo doorgaan als nu, is ook geen optie: groeiende (vermogens)ongelijkheid ondermijnt uiteindelijk meer dan alleen de schatkist.
Een oproep tot strengere wetgeving en handhaving lijkt hier op zijn plaats. En zeker is er een hoop te verbeteren aan zowel het nationale als het internationale fiscale speelveld. Op nationaal niveau valt te denken aan een vermogensbelasting die meer in lijn ligt met de fiscale druk op arbeid. Ook het invoeren van een hogere erfbelasting kan bijdragen aan het deels oplossen van ongelijkheid. Zelfs het stellen van een maximumgrens aan vermogen, zoals filosoof en econoom Ingrid Robeyns voorstelt in haar boek over limitarisme, zou een serieuze optie moeten zijn.
Tegelijkertijd krijgen pleidooien voor internationale afspraken over een basale vermogensbelasting steeds meer bijval. Maar ook daarvan mogen geen wonderen verwacht worden, toont het debat over de minimumwinstbelasting voor bedrijven. Na vele jaren van voorbereiding was er in 2021 eindelijk een OESO-akkoord waar 140 landen hun handtekening onder zetten. Sindsdien doen met name de Verenigde Staten en China hun best om de impact van het minimumtarief zo klein mogelijk te maken: de facto belastingontwijking door overheden dus. Eenzelfde lot zal ook een internationale vermogensbelasting beschoren zijn, zo valt te vrezen.
Waterdichte wetgeving is een illusie, het lukt al niet eens om een sluitend alternatief voor de normale vermogensbelasting in Box 3 op te zetten. Wat resteert is een oproep tot moreel besef. Een beroep op goed burgerschap en verantwoordelijkheid. Die krijgt nu hooguit vorm in het naar eigen inzicht verdelen van de vermogens, bijvoorbeeld door het te schenken aan cultuur, wetenschap of andere maatschappelijke doelen. Maar daar ligt willekeur en zelfs eigenbelang op de loer.
Het beste zou zijn als ook de zeer vermogende elite domweg haar redelijk deel aan belastingen zou betalen. Wetten en regels moeten daarvoor de leidraad zijn, zodat in elk geval helder is waar het moreel kompas op afgesteld kan worden. Maar uiteindelijk is het ook de wil om bij te dragen aan de maatschappij waarin men leeft die de doorslag moet geven. Moedeloosmakend? Misschien, maar het is in het hedendaagse kapitalisme met al zijn vluchtroutes helaas de enige weg.